Dinsdag 19 novemberNaar Isar, Pirien en Oseaneb
In het begin van de nacht varen we verder naar het zuiden. Het begint dan te regenen. We eindigen 's morgens voor de kust van Oseaneb, een traditioneel Asmat-dorp. Geen wonder, dat deze regio zo weinig bezoekt wordt. Over land is het amper bereikbaar en de zee is voor de kust vrij ondiep.
Een paar man gaat in de kleine boot compleet met regencapes naar de kust voor toestemming. Ze denken een half uur te moeten varen, een uurtje overleggen, een half uur terug varen. Dus voorlopig zijn ze niet terug. We doden de tijd met lezen en het verhaal schrijven. Af en toe schommelt de boot zo hard, dat er boeken en andere dingen op de grond vallen. De lucht ziet erg grijs, maar niet meer egaal grijs, maar meer wolken. En het is ook snel droog. De hele boot kraakt aan alle kanten en iedereen zwalkt over het dek alsof we dronken zijn.
Goed elf uur is de boot terug samen met een prauw, zo'n smalle. In de verte komt er nog eentje aan. Iedereen hijst zich in een poncho, want het regent weer en stapt aan boord. In de prauw worden plastic kratten op de kop gezet, bedekt met handdoeken, omdat daar helemaal geen bankjes in zitten. Door de grote schommelingen kost het de nodige moeite om aan boord te komen. De eersten mensen stappen in onze eigen boot die zachtere banken heeft, maar zij moeten op zee overstappen in een prauw. Wij komen als laatste in de eigen boot. Die vaart op zee een stuk sneller, maar heeft meer diepgang wat later problemen zal geven. Het is nog tien kilometer varen naar de kust, zo ondiep is het hier overal. Het laatste stuk voor de kust moeten we door een vaargeul die met grote staande stokken is aangegeven. De grond aan beide zijden valt helemaal droog. We varen de Bets-rivier op om een paar dorpjes landinwaarts te bezoeken. Het gaat langzaam, want het is laag water. Soms zien we een paar hele smalle bootjes met wat mensen en soms visnetten aan boord.
We komen bij de huizen waar Wim, Henk-Jan en Eric op ons zitten te wachten en vanaf dat moment wordt het gelukkig droog. Daar hebben we veel mazzel mee.Dicht bij de eerste dorpen verschijnen vier prauwen waar Asmat-mensen in vol ornaat op staan. Ze dragen veren op hun hoofd, schilden en speren en hun gezichten zijn geverfd. Al zingend peddelen ze staand naast onze boten en begeleiden ze ons naar hun dorp. De prauwen zijn uitgeholde boomstammen met mooie, grote beelden op de boeg. We stappen uit in het dorp Pirien en daar worden we enthousiast opgewacht door de complete bevolking en heel veel kinderen. Iedereen is uitgelopen. Een groep mannen en vrouwen danst op het 'centrale plein'. Een paar mannen slaan op grote houten trommels en de andere dansen en zingen daar omheen. De vrouwen vormen een apart groepje die ook dansen. Nog wat verder weg dansen de kinderen. Allemaal zijn ze op blote voeten en baggeren door de modder en plassen. Het lijkt ze niet te deren. Ze dansen allemaal het zelfde dansje met knikkende knieën. Die knieën die naar elkaar toe bewegen wil zeggen, dat je welkom bent, dan zijn ze de bezoekers niet vijandig gezind. Telkens zingt en danst men hetzelfde.
De mannen dragen broeken, armbanden, dolken aan de armen gebonden, speren met veren, veren op hun hoofd (meest witte, soms gekleurde), kettingen en soms oorbellen. De hoofden zijn beschilderd. Sommige dragen een neusbeen van schelp, maar dat zijn er niet zoveel. De vrouwen dragen rieten rokjes over een broek en sommige een bh of T-shirt, maar de meeste hebben een ontbloot bovenlijf. De meeste borsten zijn helemaal uitgelebberd.Iedereen heeft duidelijk heel veel plezier in het dansen. Wij ook (we horen niet mee te doen). Iedereen laat zich gewillig fotograferen. In optocht gaan ze al dansend en joelend naar het longhouse, dat in het volgend dorp staat, Isar. En wij er achteraan. Het is maar een kleine afstand, een paar honderd meter. Ook hier bestaan alle 'straten' uit houten vlonders. Om in het longhouse te komen, moet je over een smalle plank die echter inzakt als er iemand over heen loopt. Gelukkig niemand van ons. Hij wordt snel gemaakt en als iedereen binnen is, worden wij daar uitgenodigd. De vloer is niet meer dan wat takken en vlechtmatten daar overheen. We verbazen ons, dat deze niet inzakt als iedereen daar aan het dansen is. Want dat gebeurt er. Ook hier de mannen en vrouwen in een aparte groep. De kinderen kijken toe en worden naar de achterkant gejaagd. Er wordt gedanst volgens een bepaald patroon, dat niet zo veel voorstelt, maar wel heel leuk is. Aan de andere kant van de ingang verlaten we het longhouse dat daar aan de rivier ligt en door de blubber banjeren we terug naar de boten. Een paar Asmat-mensen vergezellen ons naar het volgende dorp. Maar eerst gaan we lunchen. Het eten is meegebracht. We leggen de boten langs de kant waar geen huizen staan en er worden bananenbladeren geplukt en klein gesneden. Deze dienen als borden die weer in een mandje gelegd worden. Bami met ei krijgen we, dat nog redelijk warm is. Het eten hier in Papoea is sowieso nooit heet, altijd meer lauw. Altijd is er iemand van de bemanning bij met een tas met waterflesjes. We worden uitstekend verzorgd.
Het volgende dorp, Oseaneb, ligt nog wat verder het land in en biedt hetzelfde spektakel. Al vanaf een afstand zien we waar we moeten zijn. De mannen zijn wat anders opgemaakt, hebben soms andere veren en kettingen, maar verder verschilt het niet zo veel. Ook hier wordt gedanst, gezongen en gejoeld. Zij genieten er net zo van als wij. Er zijn zelf een paar mobieltjes en een enkel fototoestel te zien bij hen. Zij maken foto's van ons. Grappig.
Op de terugweg komen we langs Pirien waar afgerekend moet worden. Ze zijn het ergens niet over eens en er wordt gepraat. Iedereen bemoeit zich er mee. Natuurlijk komen ze er uit en na een kwartier kunnen we terug varen naar de boot. Eerst vijf kilometer over de rivier, dan nog tien naar het schip. We zullen daar drie uur over gaan doen.
Het water is namelijk nog verder gezakt en langzaam varen we over de rivier. Als we bij zee komen, bij de vaargeul, is de grond aan beide kanten een halve meter hoger dan het water en is echt drooggevallen. Overal scharrelen vogels, krabben en modderkruipers, die wel twintig centimeter groot zijn. We zien o.a. lepelaars, pelikanen, steltkluten, zwartwitte ganzen, meeuwen en sterns. Het water is erg laag, soms niet meer dan twintig centimeter. Het verbaast ons dan ook niet, dat we vastlopen. De bemanning gaat uit de kleren en gaat duwen en trekken. Tot hun knieën zakken ze in de modder. Bij elke pas moeten ze hun been daar echt uit trekken. De mannen in de boot gaan helpen en kleden zich uit tot op hun onderbroek, want je wordt wel heel erg vies van die blubber. Wij zitten in een prauw en die andere is dicht bij ons. Onze eigen boot is een stuk verder naar achteren, omdat die dieper ligt en er nog moeilijker door komt. Bovendien is die boot een stuk zwaarder en nog moeilijker te duwen. Langzaam verdwijnt die boot uit zicht. Het trekken is heel vermoeiend, maar vordert langzaam maar gestaag. Het is een heel eind naar de branding. Uiteindelijk bereiken we de echte zee waar we de motor weer kunnen starten. Nu moeten we nog naar het schip, dat we in de verte zien liggen. Langzaam wordt het donker en tussen ons en het schip ligt een grote donkere wolk, waaruit het bliksemt. De Matahariku ontsteekt zijn lichten, zodat we kunnen zien waar we naar toe moeten. Met de prauw gaat het maar erg langzaam; er staan nog behoorlijke golven voor zo'n kleine boot en het schip lijkt maar niet dichterbij te komen. Maar eindelijk zijn we er dan toch en dan moeten we nog aan boord zien te komen. Door de golfslag maken beide boten bewegingen die niet op elkaar zijn afgestemd. We komen allemaal veilig aan boord. De andere prauw zit vlak achter ons en loopt ook binnen. Eric en Wim beginnen meteen te overleggen wat ze met die andere boot zou kunnen doen als die ook aankomt. Zij hebben het in de vaargeul heel zwaar gehad, maar eenmaal op zee gingen ze veel harder dan de prauws. Het avontuur is goed afgelopen.
De jongens van de prauws moeten nog terug, krijgen als extra een slof sigaretten, een pak koekjes en allemaal wat geld, en wij vragen ons af hoe ze de weg terug kunnen vinden. Het is pikkedonker en er is helemaal niets te zien. Zij zijn het wel gewend, en het schijnt ze geen problemen te kosten. Hier een videoverslag van onze ontvangst.
Wij gaan snel douchen en daarna een biertje drinken. Vervolgens mogen we kiezen: óf we blijven hier nog een nacht op de zeer woelige zee en bezoeken morgen nog twee min of meer dezelfde dorpjes en gaan dan aan het eind van de middag over naar Aru op de Molukken óf we vertrekken meteen, zodat we verder in de reis misschien nog andere eilanden kunnen bezoeken. Unaniem kiezen we voor vertrek en meteen wordt het anker gelicht. Doordat we varen, schommelen we wat minder dan dat we voor anker liggen.
We eten boven buiten op het dek gepofte aardappelen, wortels met spruitjes (jawel, die hebben ze hier ook) en een spiesje. Spekkoek toe. Zoals altijd vroeg naar bed. We hebben onze slaap nodig.
Afstand: schip-strand 10 km. Naar 1e dorp 5 km, 2e dorp 2 km.
Woensdag 20 novemberNaar Aru (Molukken)
De hele dag op zee. Deze afstand is 400 kilometer waar we 36 uur over doen.
Het is weer mooi weer. Geen donkere, maar witte wolken, geen regen, soms zon. Over de temperatuur hebben we het niet meer, want die is altijd plusminus 30°
Bij de bar kunnen we altijd drankjes halen en staat er een mandje met fruit. Appels, peren, mandarijnen, lychees en mangistans. Een donkere vrucht met een kroontje en witte partjes met pit van binnen. Erg lekker. Tijdens het ontbijt zien we een paar dolfijnen uit het water springen.
De hele dag genieten we op het bovendek van het niks doen, het relaxen. Het is mooi weer, de zee is rustig. We zien geen land en geen andere boten.