Zaterdag 2 aprilNaar Mokokchung
Wij besluiten en bloc om om 7:00 uur te vertrekken in plaats van de voorgestelde 8:00 uur. Het is n.l. 150 km rijden naar Mokokchung en zullen daar pas tegen zonsondergang aankomen. We gaan liever wat vroeger weg dan in het donker aan te komen. Om 7:00 uur kan er echter nog niet voor ontbijt gezorgd worden in het hotel, en daarom hebben we gisteren op de markt bananen, mandarijnen en crackers gekocht. Om 8:00 uur maken we een ontbijtstop in een cafeetje in een dorp en krijgen koffie en thee. En gebakken lucht: een luchtige bol van iets van rijst en suiker ter grootte van een tennisbal en leeg van binnen. Wel lekker.
Nagaland ziet er beter uit dan Assam en Arunachal Pradesh. Het lijkt wat welvarender, de wegen wat minder slecht en het is vooral schoon. De straten worden geveegd en overal staan prullenbakken. Nu hoeven alleen de mensen nog opgevoed te worden om niet alles uit hun handen op straat te laten vallen. Ook de hotels zijn schoon en ze hebben overal bovenlakens. De kamers worden tussendoor zelfs schoongemaakt en de bedden opgemaakt. Wel blijft het vreemd, dat je vaak maar één handdoek krijgt in een tweepersoonskamer.
Ik heb nog niet geschreven over de betere weg, of ‘onze’ weg wordt echt slecht. Het is droog en er is weinig verkeer. In de zon is het een graad of 22. We rijden op 1300/1400 meter hoogte. De dorpjes liggen op de heuveltoppen. We zouden het graag jaren geleden hebben willen zien, toen er nog hutjes stonden en iedereen in klederdracht liep. Wel hadden we dan uit moeten kijken voor de koppensnellers, die in die tijd actief waren.
Er wordt op veel plaatsen aan de weg gewerkt. Langs de kant liggen bergen stenen die met een hamer tot kleinere stenen worden geslagen. Een enkele keer zien we hier een machine voor, maar meestal gaat het met de hand.
Af en toe is er een politie-checkpoint voor de controle van de permits. Meestal mogen we meteen doorrijden als ze toeristen in de auto zien zitten.
Om Kongsa te bereiken moeten we een lange trap op. Hier woont het Lotha-volk en is vrij geciviliseerd. Alleen in de buurt van Mon houden Konyaks oude tradities in ere. We zien veel bloemen, golfplatenhuizen, rommelige straten en een grote oude boom waar vroeger de gesnelde koppen in werden gehangen.
We lunchen in Wokha en laten Aso bestellen, zodat we steeds andere gerechten te eten krijgen. Bij de kip zit een echt kippenvoetje. Geen idee wat we daar mee moeten. Tegenover het restaurant is een kleine markt met vreemde groenten en kruiden. Een kwakzalver uit Bihar staat er met allerlei potjes en flesjes.
Terwijl wij de markt bekijken wordt de kruiskoppeling vervangen en hebben we een uur oponthoud.
We zakken naar 400 meter en stijgen dan weer. Alleen maar bochten en de gaten in de weg worden steeds groter. We rijden nog langzamer dan in Arunachal Pradesh en zitten nu onder de 25 km/uur.
Ungma in het oudste dorp van de AO-tribe en heeft een grote, oude logtrommel. Die werd in vroeger dagen gebruikt als waarschuwing door er met houten stokken op te slaan. Verschillende ritmes voor brand, voor plunderende en moordende stammen, voor naderend onheil, voor … Het is rustig in het dorp. Iedereen zit voor de tv naar de cricketfinale tegen Sri Lanka te kijken. Voor elk huis staat een brandblusser: drie samengebonden bamboebuizen van een meter lang gevuld met water. Vrouwen zitten te weven en tapioka te malen.
Er staat een standbeeld dat laat zien, dat de potkapsels die sommige mannen hebben, vroeger door de koppensnellers gedragen werd. Het is dus een oude traditie.
Het hotel in Mokokchung is erg mooi met hele ruime kamers, een half bovenlaken en kacheltjes. Er is een aparte zitkamer waar we het meegebrachte bier en wijn gaan zitten drinken.
Zondag 3 aprilNaar Mon
India heeft de finale cricket gewonnen. We hebben er niets van gehoord, want we zitten te ver van het centrum af. Het heeft ’s nachts zo hard geregend, dat we er wakker van werden, maar na het ontbijt wordt het droog.
We vertrekken om 7:15 uur. Wel prettig om zo vroeg weg te gaan. Iedereen wordt toch wakker als het licht wordt, om een uur of vijf, en ’s avonds gaan we vroeg naar bed, omdat er toch niets te beleven is.
Zo vroeg staat er al een agent het verkeer te regelen. Het enige aanwezige verkeer is onze twee jeeps, maar de man staat wel uitgebreid met z’n armen te zwaaien om ons in goede banen te leiden.
In het dal hangt prachtig de laag hangende bewolking.
Vandaag rijden we naar Mon, het hart van de Konyakbevolking. Er is een rechtstreekse weg van 100 km, maar wij rijden maar liefst 200 kilometer om en zullen er zo sneller zijn. Die weg moet wel heel erg slecht zijn. Het is erg rustig op de weg. Het is zondag en de mensen hier zijn erg christelijk. We moeten wel een keer de auto uit om een hond de weg af te schoppen. We rijden door de bergen over zeer bochtige wegen. Het zijn vrij kale bergen, met wel veel laag groen langs de kant. Af en toe een klein dorpje. Soms wat regen.
De weg in Nagaland is slecht. Soms een klein stukje goed, maar meestal met wat asfalt om de grote gaten. Tegen tienen begint het te gieten en verandert de weg in een riviertje, zodat je niet meer kunt zien hoe diep die gaten zijn. En dit is dan de ‘goede’ weg. In drie uur rijden we een kleine 70 km.
Het checkpoint bij de grens van Assam gaat snel. Meteen hier voorbij ligt een goede brede asfaltweg zonder gaten. Wel verschijnen er bij toverslag geiten, koeien en varkens op de weg. Sommige liggen en dan rijden we er om heen. Anderen staan of lopen en je weet niet of ze stil blijven staan of welke kant ze op gaan lopen. Zeker niet als er kleintjes bij zijn. De theeplantages beginnen weer. Eindeloze groene velden met thee. In de dorpjes is het druk op straat. In Nagaland zagen we niemand. Hier zijn de winkels ook open. Het is er minder katholiek/baptist.
De zondagsmarkt vindt plaats op een groot modderig veld. In de fietsenstalling bindt men de slippers op de fietsen en gaat dan op blote voeten verder. Veel groente, fruit, kruiden en kleding. Het is gelukkig droog en meteen een stuk warmer. De drankwinkels zijn vandaag gesloten. Niet omdat het zondag is, maar waarom dan wel, weet niemand.
De zon gaat schijnen. We krijgen een lekkere lunch in een goed hotel. De beste kip van de hele reis.
Na de afslag in Sonari richting Nagaland wordt de weg weer slecht. Het checkpoint gaat snel. Het is nog 44 km naar Mon en we gaan daar bijna twee uur over doen. De weg wordt steeds smaller, slechter en modderiger. De laatste vijf kilometer gaan in het donker en dan wordt er helemaal langzaam gereden. De afgronden zijn diep.
In Mon moeten we ons melden op het politiebureau waar het overschrijven van de namen enige tijd kost. Het is een kaal, uitgeleefd hok met een kijkgat naar de andere kamer, zodat ze daar naar de tv kunnen kijken. De wanden zijn afgeplakt met plastic en het is erg verveloos. Erg armoedig.
We geven onze chauffeurs ieder 100RS voor de lange reisdag. Het zijn prima chauffeurs. Zij brengen onze bagage als eerste boven.
We hadden gehoord, dat ons hotel erg op dat (slechte) hotel in Daporijo zou lijken. Wij zijn allemaal lichtelijk opgelucht, dat het lang niet zo erg is. Wel basic, maar schoon. Het is een nieuw hotel (één van de drie in de plaats) en nog niet helemaal af. De boiler moet nog aangesloten worden en het water aangezet. Kale betonvloeren. Het mag dan wel nieuw zijn, maar de deuren hangen er scheef in, zodat ze klemmen en er grote kieren ontstaan, het schakelbord van het licht zit heel erg scheef. Het ene bed is een soort stretcher; het andere een plank met een dun matrasje. Regelmatig valt het licht uit.
We eten in een ander hotel en dat smaakt prima.
Maandag 4 aprilMon
Vandaag zou het festival zijn, maar dat is om een of andere vage reden verplaatst naar morgen. Kunnen we in ieder geval de ochtend nog meemaken. We hadden al allerlei verhalen gehoord over algehele afgelastingen en dus zijn we daar toch blij mee. De verwarring is ontstaan doordat vorige jaren de regering het festival regelde en dat elk dorp zijn eigen festival had en dat vond plaats over meerdere dagen. Dit jaar organiseren de mensen het zelf en er is één groot festival in Mon. We zijn benieuwd.
We wandelen ’s ochtends het dorp door en Martijn wordt aangereden door een plotseling achteruit rijdende auto. Martijn kijkt net de andere kant op en ziet hem niet aankomen. De auto stopt net op tijd en Martijn heeft alleen een schram op zijn kaak. De mannen stappen uit en eentje spreekt zowaar een paar woorden Engels en ze maken excuses.
Het kraampje van de slager wordt bevoorraad met een open vrachtwagen waar al het vlees open en bloot opligt. Het vindt gretig aftrek bij de kopers dat grotendeels man is. Ze kopen grote stukken vlees voor het festival van morgen.
Om 9:30 uur rijden we naar Lungwa, 43 km naar het oosten. We rijden over een bergkam en hebben aan beide kanten uitzicht over de dalen. De dorpen liggen normaal gesproken in het dal bij de rivier, maar hier staan ze boven op de berg als onneembare vesting, vroeger in de koppensnellertijd.
De smalle weg is redelijk goed en we rijden omhoog. Passeren van andere auto´s kan net, maar gelukkig is er niet veel verkeer. De mensen lopen hier niet over de weg, maar over afsteekpaadjes. We zien een paar vrouwen met takkenbossen. Wat een gesjouw. De bergen dicht bij zijn kaal, dus het hout moet van steeds verder weg komen.
Lungwa is een van de grootste dorp in het Ma district dat zich uitstrekt langs de internationale grens met Birma. De Morung, het gemeenschapshuis van het dorpshoofd, ligt voor de helft op Indiaas grondgebied en voor het andere deel op Birmees. Konyaks worden nog steeds geregeerd door hoofdmannen die bekend staan als Angh’s. Hun bevoegdheden strekken zich uit tot zowel dit land en een aantal staten in Arunachal.
In Lungwa zit de Angh opium te roken. Hij reageert niet echt op bezoek. We kijken er even in zijn mooie longhouse en lopen dan het dorp in. De rest van de groep stort zich op de souvenirverkopers en het schijnt moeilijk onderhandelen te zijn.
Even verderop wordt een huis gerenoveerd en er wordt hard gewerkt met lang houten balken. Verschillende mannen dragen mooie hoeden en kettingen.
We kijken bij een huis waar de mensen ons uitnodigen. De vrouwen zitten kralen kettingen te rijgen. Een oude vrouw mengt theebladeren met de voeten zoals ook bij druiven gebeurt. Een jonge man in vol ornaat komt naar buiten en binnen zit een oude man met een bos sla in zijn oren. Hij wil geld zien voor een foto en lijkt niet tevreden met 10 RS, maar meer krijgen ze niet van ons. Van anderen horen we, dat ze pas met 100 RS tevreden zijn. Het moet niet gekker worden. Tenslotte hoeven ze er niets voor te doen. Boven het vuur hangen nieuwe hoeden te roken, waar ze zwart van worden. Na een hele tijd worden ze schoon gemaakt en zo lijken het oude hoeden. Je wordt belazerd waar je bij staat. Als we weer vertrekken, willen ook de vrouwen buiten geld zien. Mooi niet.
De mensen in dit dorp zijn niet aardig. Ze staan je uit te lachen als je langs komt en als je dan groet, vallen ze stil, kijken nors en groeten niet terug. De kinderen zijn ronduit vervelend en agressief en gooien met stenen. Wij gooien gewoon terug. Zeker als er ouders bij de kinderen staan en er niets van zeggen. Dit dorp is zeker geen aanrader; het is teveel verpest.
We lunchen aan een rivier met rijst met eieren en fruit. Zelfs het zout is niet vergeten. Het smaakt goed. De auto´s worden de rivier ingereden en gewassen. Er zitten mooie blauwgroene libellen en heel veel kleine zwarte steekvliegjes. Iedereen zit onder de jeukende bulten.
Terug in Mon vallen we met onze neus in de boter. Aso ziet een man in traditionele kleding en vraagt ons of wij zingen willen zien. Om de hoek staat een groepje mannen, de een in wat meer traditionele kleding dan de ander. Ze lopen telkens een stukje, staan dan stil, doen een dansje terwijl ze daarbij zingen. Dat gaat de hele straat door. Prachtig. Ze dragen mooie hoeden met neushoornvogelveren, arm- en beenversierselen en veel kettingen met hoofdjes en dierenkaken. Die hoofdjes stonden in vroeger dagen voor het aantal koppen dat gesneld was door die man. Sommige dragen een mand op hun rug met lange slierten stro. Eentje heeft daar drie kopje op bevestigd. Het is een oude getatoeëerde man. Zou hij er vroeger echt drie gesneld hebben?
In de stad zie je meer mannen de Konyaksjerp dragen, een rode geweven brede band met traditionele patronen. Sommige jongere mannen dragen die ook en ook een kopjesketting. En sommige hebben duidelijk te veel gedronken. Waarschijnlijk zelf gebrouwen rijstwijn. De mensen roepen ons ´happy Konyak´ of ´happy Aoleang` toe, naar de officiële naam van het festival: Aoleang Monyu.
Soms horen we ´foreigners´ rondzingen door de plaatselijke bevolking. Het is het enige woord dat we verstaan. Blijkbaar hebben ze daar geen woord in hun taal voor.