India: Arunachal Pradesh - Assam - Nagaland
17 maart t/m 7 april 2011
Deze vergeten uithoek in INDIA is jarenlang gesloten geweest voor buitenlanders. De vele stammen die hier wonen hebben allemaal nog hun eigen cultuur weten behouden en leven nog steeds volgens hun eigen tradities en gebruiken. Het gebied wordt ook wel de ‘Seven Sisters’ genoemd, naar de zeven deelstaten waaruit de regio bestaat.
In ASSAM, ARUNACHAL PRADESH en NAGALAND leven zo’n vijfhonderd verschillende stammen en substammen. Er worden tweeënveertig verschillende talen gesproken, waarvan zes geschreven talen. De meeste talen behoren tot de Tibetaanse taalgroep.
In de heuvels van Arunachal Pradesh wonen stammen als de Nyishi, de Apatani, de Hill Miri, de Tagin, de Idu, de Adi. Ooit zijn hun voorouders naar dit gebied gemigreerd vanuit omringende landen als China, Tibet en Birma, maar ook vanuit verder weg gelegen landen als Thailand, Laos, Cambodja en Mongolië.
De deelstaat Nagaland staat vooral bekend om de ‘koppensnellers’. De Naga stammen, zoals de Konyak, waren beruchte koppensnellers. Officieel is dit verboden in 1935, met het laatste optreden in 1963. Nog steeds zijn de rituelen die hiermee gepaard gingen zichtbaar in de kleding, de festivals en de dorpen. De Naga bestaan ook weer uit zo’n vijftien verschillende substammen waaronder de Ao, de Konyak, de Chang en nog vele anderen.
Route Arunachal Pradesh - Assam - Nagaland
Donderdag 17 maartNaar Delhi
Met Dimsum gaan we naar Noordoost-India. Samen met Wim vd H. gaan we naar Assam, Arunachal Pradesh en Nagaland, provincies waar men nog vrij traditioneel leeft. We hebben een groepje van zeven mensen en twee daarvan kennen we al: Petra en Rob die we vorig jaar in China hebben ontmoet. Blijven José en Frida over. We kennen alle namen al voordat we de mensen hebben ontmoet.
We treffen Wim op NS-centraal en gaan met de trein, op tijd, naar Schiphol. We zijn thuis al ingecheckt en de bagage afgeven gaat vrij snel. We gaan koffie drinken om het wachten te veraangenamen. Het vliegtuig, een 'brand new plane', heeft ondanks de nieuwigheid een technisch probleempje en we vertrekken drie kwartier te laat. Na een rustige vlucht komen we wel op tijd aan in Delhi. Om 23:30 uur landen we. Het is er 24°; dat valt mee. Maar wat veel meer mee valt, is dat de verbouwing van het vliegveld klaar is. Wat een verschil met drie jaar geleden. De douane gaat zelfs snel en bagage gaat ook allemaal goed. We pinnen geld (100 RS = € 1,60) en we worden met een busje naar een hotel in Karol Bagh gebracht. We krijgen een fles water. Het is erg druk op de wegen ondanks het late uur. Vrachtwagens mogen alleen 's nachts de stad in waardoor ze files veroorzaken. Het ziet er een stuk armoediger uit dan we in gedachten hadden. Veel troep op straat en veel slapende mensen.
Ons tweepersoonsbed heeft een eenpersoonslaken en -deken. Het eenpersoonsbed dat er ook nog staat, heeft helemaal geen laken. We leggen het laken overdwars en de deken op de grond. Hoewel het bed verder prima is, we slapen me matig. We moeten wennen aan de warmte, het tijdsverschil en de geluiden.
Vrijdag 18 maartNaar Nameri N.P. (Assam)
Na slechts vijf uurtjes moeten we alweer op. Het ergste is dat het voor ons gevoel pas 2:30 uur is. Het duurt dan ook wel even voordat we goed wakker zijn.
We worden naar het nationale vliegveld gebracht voor de vlucht naar Guwahati in Assam, die om 10:20 uur zal vertrekken. Het water mogen we meenemen als we er in het bijzijn van de beveiliging wat van drinken.
De vlucht gaat op tijd en als we aankomen is het nog droog. Een uurtje later gaat het regenen.
Er staan twee jeeps op ons te wachten die niet erg ruim zijn als je met z’n drieën achterin moet. Schouders tegen elkaar, knieën tegen de voorbank. Anders gaan zitten of de benen even strekken is er niet bij.
Het eerste stuk van de weg is druk met veel verkeer. De weg is dan nog goed. We gaan om 13:30 uur rijden en lunchen onderweg met thali en kip. Lekker.
De weg wordt steeds slechter en natter. Het is wennen aan het verkeer: veel toeteren, iedereen rijdt midden op de weg, halen in als het eigenlijk niet kan (halen we het wel of net niet), veel dieren op de weg, overstekende voetgangers die zonder opkijken de weg oplopen. Als het donker wordt, is het nog erger. Voetgangers zie je helemaal niet en tegenliggers hebben vaak groot licht aan staan. We hobbelen veel door de grote gaten in de weg.
Pas om 21:00 uur, 225 km verder, komen we in Nameri N.P. aan. Eindelijk zijn we er dan. We blijken alleen niet in het beloofde tented-camp te zitten, dat midden in de natuur staat. We krijgen grote ronde bungalows zonder warme douche en zonder bier. Dat laatste is snel opgelost doordat de chauffeurs, Rajeep en Raman, een doos Kingfisher gaan halen.
Om 23:30 uur gaan we naar bed.
Zaterdag 19 maartNameri N.P.
We hebben als een blok geslapen en worden wakker van de wekker om 7:30 uur. En van de regen. Het is niet normaal dat het deze tijd van het jaar regent. Maar wat doe je er aan.
We krijgen lokaal ontbijt met scherpe, hete, gele soep, fullies (broodjes) en gekookte eieren. Slappe koffie. We vragen er het potje Nescafé bij om het op sterkte te brengen.
Als we naar het Nameri Nationaal Park rijden, regent het nog steeds. We worden bij de bungalows opgehaald door het personeel met grote paraplu’s. Het eerste stuk door het dorp is één grote modderweg. Veel sporen, veel geulen, veel water. Kraampjes en winkeltjes langs de weg. Mensen lopen op blote voeten, slippers in de hand.
Een paar honderd meter ligt er een goede asfaltweg waar een bordje ‘modelweg’ bij staat. Het grootste deel van de weg van het uur rijden naar het park is slecht tot erg slecht. Veel hobbelen. Een enkele auto zit vast in de modder. We varen de rivier over in een houten bootje naar het park dat op de andere oever ligt. Het is laag water en het regent nog steeds. Twee mensen zitten op een olifant. Toch een heel ander gezicht dan een ezel of een paard.
We gaan wandelen. Sommige delen van het pad staan onder water en we proberen zoveel mogelijk langs de rand op de kantjes te lopen. Door de regen zien we niet veel. Er zouden veel vogels (o.a. vier soorten neushoornvogels) en vlinders moeten zitten, maar die laten zich in de regen niet zien. We hebben allemaal een paraplu en blijven zo redelijk droog. Tot onze verrassing zien we een wilde olifant. In de shit van de olifanten zitten de noten van de olifantenappels. Die noten worden weer door andere parkbewoners opgegeten. Later is het even droog en zien we wat hoppen, een klein rood vogeltje, zwaluwen en een specht. En bloedzuigers! Hopen bloedzuigers. Als we stil staan, zien we ze op ons af komen kruipen. We halen er verschillende van onze schoenen af. We stoppen de pijpen van de broek in de sokken en smeren die in met deet. Het gaat weer regenen. Mooie natuur, grote groene bomen en veel planten.
We eten bij het Eco-kamp een heerlijk buffetje. Typisch Indiaas: (hele bergen) rijst, chapati’s, papadums, kip, groente, aubergine, paneer en dal. We krijgen er water bij. Het regent nu harder. Om 16:00 uur zijn we terug bij het hotel en controleren we onze voeten en benen op bloedzuigers. De schade valt mee: Martijn heeft er drie, waarvan er één een grote bloedende plek heeft achter gelaten. Lia heeft twee kleine beetjes, die pas gaan bloeden als ze haar sokken uittrekt. Snel een klein stukje wc-papier er op en het bloeden stopt.
Uit de roestige geiser komt warm water. Er is geen douche, maar een soort mandibak. Is prima.
Onze gids, Koj [Kosj], heeft weer voor bier gezorgd die 110 RS kost. Als borrelhapje krijgen we frietjes en gefrituurde kaashapjes. Daarna eten. Om 21:00 uur gaan we naar bed. Het regent nog steeds.
Zondag 20 maartNaar Itanager (Arunachal Pradesh)
We worden wakker van de wekker om 7:00 uur. Als ontbijt krijgen we platte broden, soep en hard gekookte eieren. Koffie en thee komen altijd achteraf. Ook als je een half uur voor het ontbijt er om vraagt.
Vandaag rijden we 220 km naar Itanager in Arunachal Pradesh.
Het miezert, soms regent het, soms is het droog. We zullen zelfs vijf minuten de zon zien vandaag. Het weer gaat vooruit! Het is vrij warm. Dat is wel lekker.
Eerst rijden we hetzelfde stukje als gisteren door de modder en de wegen vol gaten. Eenmaal op de grote weg langs de Brahmaputra-rivier is de weg een stuk beter. Aardig goed asfalt. Onderweg passeren we enorme theeplantages. Omdat het zondag is, wordt er niet geplukt. Ook is er niet zo veel verkeer op de weg. We maken een thee- en koffiestop met koekjes in een tuin bij een café. Er bloeit een rode passiebloem en er staat een Ganeshbeeldje in de tuin en zien geverfde mensen. Vooral mannen en kinderen: het is Holi. We trekken veel bekijks en wij kijken terug.
De grenspost van Assam naar Arunachal Pradesh gaat snel. Dat valt ons reuze mee. Daarna rijden we omhoog de bergen in. Door de laaghangende wolken zien we die echter niet.
We lunchen met momo’s.
Tien kilometer voor Itanager bezoeken we de plaatselijke markt. Deze is wel overdekt, maar de paden zijn erg modderig. Er ligt goed uitziende groente en fruit. Ook verschillende onbekende dingen. Iedereen vindt het prima om gefotografeerd te worden. Dat doen ze trouwens met ons ook.
In Itanager bekijken we de Tibetaans-boeddhistische tempel. Jammer dat het zo mistig is. De kleuren van de gebedsvlaggen vallen helemaal weg. We kijken binnen (schoenen uit) en mogen van de monniken foto’s maken. We vragen het hen en ze maken een ferme hoofdknip naar links. Moet je even weten, dat dat ‘ja’ betekent. Vaak wordt er met een hoofd alle kant uit geschud en dan weet je helemaal niet wat ze bedoelen. Het is een vrij nieuwe tempel, echt Tibetaans. Mooi.
Onze kamer in het hotel heeft een balkon. We zitten op de onderste verdieping aan een omhooglopende weg. We kijken uit op de bekisting van die weg. Op de bovenste verdieping is het restaurant. In de folder staat, dat er geen bier geschonken wordt, maar voor ons laten ze een doos aanrukken. Misschien omdat we de enige gasten zijn, waardoor er geen mensen aanwezig zijn, die daar aanstoot aan zouden kunnen nemen. Vandaag mogen we zelf het eten uitzoeken. Alle maaltijden en flessen water zijn inclusief de reissom. We maken een keus en er wordt verteld, dat er soep vooraf is. Dus die bestellen we ook maar. Lekker scherp. Daar moeten we wel even aan wennen, aan dat hete eten. Verder eten we vis masala en noedelsoep. Lekker.
Maandag 21 maartNaar Ziro
Vandaag toast bij het ontbijt, maar eigenlijk hebben wij liever het plaatselijke brood.
We rijden naar Ziro, 210 km verderop. Het is zowaar zonnig en lekker warm. We zien zelfs blauwe lucht. Heerlijk.
De weg is wisselende goed en slecht. De goede stukken zijn over het algemeen vrij kort. De raampjes van de auto staan open en het waait lekker door. Gelukkig geen airco.
Wij stoppen bij Chiputa, een klein dorpje waar het dorpshoofd met twee vrouwen in een longhouse woont. Die hebben allebei een eigen vuurplaats en een deel van de open ruimte om te slapen. We klimmen het huis via een ongemakkelijke smal trapje. Het dorpshoofd kleedt zich voor ons om in de traditionele kleding, zoals ze nu alleen nog op festivals en speciale gelegenheden worden gedragen. Hij draagt een grote hoofdtooi met een neushoornvogelsnavel en –veren. Prachtig. Zijn overhemd heeft een erg versleten kraag. Hij poseert gewillig. We wandelen het dorpje in en kijken er rond. Iedereen staart ons na.
Verderop is een boom over de weg gevallen. Hij ligt er al een paar uur, zo te zien. De chauffeurs twijfelen of ze er onderdoor kunnen. Wij zien zo, dat het makkelijk moet kunnen. Martijn loopt er onderdoor en gaat naast de auto staan. Die is lager dan hij en pas daarna durven de chauffeurs door te rijden.
Bij een volgend dorpje hangt een grote brug over een wild stromende rivier. De plankjes zijn deels verdwenen, deels verrot en deels nieuw. De brug is 100 meter lang en we gaan er één voor één over. We houden ons vast aan de staaldraad die boven ons hoofd hangt. De leuningen van bamboe zien er niet echt betrouwbaar uit. In het midden hangen de plankjes behoorlijk scheef en we zijn blij, dat we het allemaal overleven.
Aan de kant van de berm zien we soms een mithun, een half wilde buffel, een heilig dier, maar bij elk festival wordt er minstens eentje geofferd.
We lunchen in een klein restaurant met allerlei gerechtjes in schaaltjes en bergen rijst. Het smaakt ons prima. We groeien hier nog dicht als we niet uitkijken.
Daarna wandelen we een stukje, maar prompt begint het weer te regenen. Zodra we in de auto zitten, stopt dat weer. Het blijft verder bewolkt, maar wel droog.
We bekijken nog een dorpje en ook het longhouse van binnen. Op de velden worden één jaar gewassen verbouwd. Daarna gebruikt men een volgend stuk.
We rijden door naar Ziro, dat een stuk groter is dan we hadden gedacht. We overnachten in een homestay in Siiro, een paar kilometer verderop. ´Zeer eenvoudige kamers met beperkte gedeelde faciliteiten´stond er in de reisbeschrijving. We waren er helemaal op voorbereid. We krijgen echter een grote, ruime, lichte kamer met een groot tweepersoonsbed, een hele stapel dekens, een kacheltje en een eigen badkamer met warme douche. Hartstikke luxe. Het is een heel nieuw huis en als men geen gasten heeft, slapen de eigenaren daar zelf. Nu gebruiken ze de oude kamers in het longhouse. Daarin, in de ´huiskamer´ staat in het midden een vuur, lekker warm, met kleine krukjes er omheen. Het licht valt om de haverklap uit. We krijgen een glas heet water, thee, koffie en daarna rijstwijn. Eigen gestookt in eigengemaakte bamboebekers. Je krijgt daarbij een klontje zwart Ziro-zout, dat een beetje naar salmiak smaakt. Daar likt je aan en vervolgens neem je een slok. Gelukkig is de wijn niet zo sterk, want de bekers zijn erg groot.
We krijgen een zelf geweven sjaal, specifiek voor de Apatani, een stam die in de Ziro vallei woont. Deze wonen in zeven dorpen verdeeld in drie groepen. Ieder jaar organiseert één zo´n groep het festival, zodat je één jaar gastheer bent en vervolgens twee jaar gast.
In het vuur worden vier bamboestokken gezet waarin we rijst vermoeden. Het staat een tijdje te pruttelen en dan worden er repen bamboe in de lengte afgetrokken. Het blijkt echter kip met ei dat uit de bamboe wordt gelepeld. Het smaakt erg lekker. Dit wordt door de mannen gedaan. De vrouwen koken van alles in de aparte keuken. Ze stallen alles op een tafel uit: groentes, kip, varkensvlees, wortel (voor de digestief). We krijgen zo veel rijstwijn als we willen, koffie, thee en water.
Dinsdag 22 maartZiro – Myoko-festival
Vandaag is het jaarlijkse Myoko-festival dat dit jaar wordt georganiseerd door de dorpen Hari, Bulla en Tajang. Het festival duurt een maand en het is al bezig, maar vandaag en morgen zijn de mooiste dagen.
We gaan naar Hari. Al die plaatsjes liggen dicht bij elkaar.
´s Morgens om 7:00 uur zitten we al buiten in de zon en ontbijten daar ook. Het waait wel, maar het is wolkeloos. De elektriciteit doet het niet. In de hele provincie ligt die er uit. Dit moet niet te lang duren, want we willen onze batterijen op laden. Met festivals gaan die er altijd vrij hard door.
Op veel plaatsen waait de witte vlag met rode zon die staat voor de zon en de maan, de belangrijkste goden van de mensen in Arunachal Pradesh. Bijna bij alle huizen staat een hoge Babo paal met dwarsprofielen en bungelende ballen. Het aantal Babo’s bij een huis staat voor het aantal zonen in de familie. Deze staan er alleen tijdens het festival. Ook staat er voor zowat elk huis een zelfgemaakte rieten geestenverdrijver.
We zijn het dorp nog niet eens binnen of we zien al het eerste neuspluggenvrouwtje. Men zegt dat ze 100 jaar is en eigenlijk kunnen we dat wel geloven.
Vroeger werden Apatani-vrouwen beschouwd als regio's mooiste en waren gevoelig voor ontvoering door wellustige, oorlogszuchtige Nyishi stamleden wier grondgebied Ziro omringt. Als 'verdediging' kregen Apatani-vrouwen tatoeages op het gezicht en buitengewone neuspluggen bekend als DAT, blauwzwarte schijven in de zijkanten van de neus. Vrede met de Nyishi´s in de jaren 1960 betekende het einde van die wrede praktijken, dus alleen vrouwen uit de jaren '50 dragen ze nog.
Mannen met knotjes op hun voorhoofd zijn van de Hill Miri-tribe. Zit daar een satéprikker in, dan zijn het Nyishi. Hebben ze bovendien kintatoeages dan zijn het Apatani. Je moet het maar even weten.
Al snel meldt Wim, dat hij naar de wc moet. Koj vraagt dat bij een huis en meteen wordt de hele groep binnen uitgenodigd. Het hele dorp is gastheer en iedereen is overal welkom. Wij dus ook. Om het vuur (we worden gerookt) zittend, krijgen we grote bekers rijstwijn (en het is pas 10:15 uur!), thee met melk en suiker, bordjes met vlees met hoopjes zout en peper. De vrouw des huizes komt rond met een emmer wijn met een mooie schenkpijp.
Al verder lopend door het dorp zien we af en toe getatoeëerde vrouwen met neuspluggen. Wat een apart, bizar gezicht. Een enkele oude man met lang haar en een knot op zijn voorhoofd schuifelt voorbij. Sommige hebben helemaal gerimpelde gezichten en knieën en soms prachtige brillen.
We lopen naar Bulla over smalle paadjes door de rijstvelden. Hier woont familie van Koj, onze gids, die ook Apatani is. We zien nog meer mooie vrouwen en mannen.
Alle erven zijn omheind met palen wat de vele honden, kippen en varkens tegen moet houden.
We gaan rijstwijn drinken bij de familie en krijgen zoete thee met stukjes zout, vleesstukjes, eieren, varkensvlees samen met hoopjes zout, peper en andere kruiden. Op kleine krukjes zitten we bij het vuur. De oude moeder is prachtig gerimpeld, draagt neus- en oorringen, heel veel kettingen en een bril met jampotglazen.
We wandelen terug naar Hari. Het is wat winderig en enigszins bewolkt. Mooie omgeving.
Om 14:00 uur gaan we het huis binnen waar we gaan lunchen en al snel zitten we aan de derde beker rijstwijn met zwart zout. De wijn smaakt overal anders en is verschillend van sterkte doordat het huisgemaakt is. De voordeur van het huis blijft, ondanks de wind, open staan, wat de gastvrijheid symboliseert.
We lunchen met o.a. mithumlever. Het rundvlees is erg pittig, het varkensvlees valt mee en de spinazie is erg lekker. Zoete thee. Brrr.
Vandaag is het mannenfestival in Hari. Alle mannen dragen (minstens) twee stengels tiiper, riet met grote groene bladeren. Een symboliseert het huis en een het hart. Ze lopen in een lange rij rondjes door het dorp intussen ‘ho’ roepend. De rij wordt steeds langer. Op een paar plaatsen zijn bamboe hutjes gebouwd; een grote en een kleinere. In de kleine komen mannen de geesten van de dieren die zij gedood hebben doorgeven. Bij het doden zijn die in de mannen gekomen en daar moeten ze weer van af. Bij de grote hut lopen een paar hele oude hogepriesters, helemaal uitgedost met veel sierraden en hele grote oorbellen. Ze prevelen allerlei mantra’s. Binnen in de hut worden verschillende rituelen uitgevoerd. Een groep bladdragende mannen springt daar dan al ‘ho’ roepend omheen. Bij de belangrijkste hut ligt een klein varkentje op de grond te hyperen.
De vrouwen zitten op de balkons en in de ramen van de huizen en kijken, fotograferend en filmend, vanaf een afstand toe. We zien verschillende oude vrouwen met neuspluggen. Toeristen (een stuk of vijftien), ook de vrouwelijke, mogen overal rondlopen. Alleen bij de laatste hut mogen ze niet dicht in de buurt komen. Helemaal begrijpen doen we het niet, maar binnen hangt een blad en als dat niet meer beweegt, is het afgelopen. Steeds meer mannen verzamelen zich daar. Zowel ouderen als jongeren. Sommige ouderen dragen lang haar met een knotje op het voorhoofd en dragen zwaarden. Allemaal hebben ze twee takken bladeren. Onder luid ‘ho’ geroep springt de massa op en neer. De takken steken er een heel eind boven uit en het lijkt alsof er een bos beweegt. De vier vrouwen van onze groep staan te dichtbij, blijkt. Zodra zij een paar meter naar achteren gaan, is het meteen afgelopen. Het varkentje wordt gedood en de getooide mannen verdwijnen. Alle takken worden op de grote hut gelegd en alle mannen vertrekken.
Woensdag 23 maartZiro – Myoko-festival
Vandaag is de vrouwendag van het festival. Om 4:00 uur rijden we al naar Yugyang. Dat is een pleintje in Hari waar een heilige perzikboom staat. Dat pleintje mag nooit door iemand ingenomen worden. Er ligt een aantal varkens op het plein, vastgebonden met stokken tussen de poten. Er worden er steeds meer gebracht tot er ongeveer een stuk of veertig zijn. Elke familie, de mannen, brengt een varken en er zijn verschillende pleinen in het dorp. De oude hogepriester komt aangeschuifeld, ondersteund door twee mannen die hem op kunnen vangen als hij valt. Hij heeft dunne rimpelige beentjes. Achter een vuur gaat hij mantra’s zitten prevelen. Om 5:00 uur wordt het licht en de traditie wil, dat de zegeningen voor zonsopgang gebeurd zijn.
Mooi aangeklede vrouwen voeren de ‘supungdu’ uit: eerst rijstpoeder strooien en dan rijstwijn gieten over de varkens om ze te zegenen. De vrouwen dragen grote manden rijstpoeder en kalebassen met rijstwijn. De vrouwen dragen allemaal dezelfde kleding maar verschillende kettingen. Grote dikke rijen kralen van verschillende kleuren. Ze gooien een handje rijst en een plens wijn over de varkens. Verschillende mannen geven aanwijzingen: die nog wat meer en die ook. Er komen steeds meer vrouwen. De varkens liggen op de grond te shaken en te schreeuwen en maken een hoop herrie. De priester blijft prevelen, de vrouwen strooien en schenken. Daarna gaan ze naar een volgend plein. Als ze vertrekken, staat de plaatselijke bevolking langs de kant en degene die dat wil, krijgt een slok rijstwijn te drinken. Het liefst wordt dit gegeven aan vrouwen waarvan de man maar één vrouw heeft. Veel oudere vrouwen dragen neuspluggen en tatoeages.
Twee varkens worden gekeeld en het hart en de lever verwijderd. De anderen worden teruggebracht naar hun huizen, waar ze alsnog geslacht zullen worden. De verdeling gaat via strikte regels:
- de kop is voor de familieoudste; de mindere delen zijn voor de neven en nichten
- een helft van het lijf is voor de familie van de vrouw; de andere voor de familie van de man
- het bloed wordt na zeven dagen gekookt en vervolgens uitgespreid
- de lever gaat naar de ouders van de vrouw
- de poten gaan naar de neven en nichten die die dag langs zullen komen
- het hart is voor de oudste in de familie die het varken gedood heeft
- de alvleesklier is voor de priester
- de maag wordt gewassen en vijftien dagen gedroogd, daarna gekookt, gemengd met rijst en opgegeten
- het vel met spek wordt jaren lang boven het vuur gerookt; het wordt bewaard om cadeau te geven
- de ribben worden na dertig dagen naar het bos gebracht en ritueel geofferd
De hogepriester leest in eieren en bepaalt dat of de man of de vrouw gedurende één maand bepaalde dingen, zoals groente en ui, niet mag eten. Dan wordt de hogepriester afgevoerd en de gillende varkens ook. Als de priester schuifelend uit het zicht is verdwenen, zien we dat hij op de rug van iemand verder wordt gedragen. De vrienden van de grootouders komen bij de families langs. Vandaag, morgen en overmorgen wordt er gegeten en gedronken.
Het laatste stuk naar de homestay wandelen we terug en zitten daar lekker in het zonnetje. We drinken koffie en thee en laten ons de ingewikkelde rituelen nogmaals vertellen. Het wordt snel warm. We ontbijten met rijstpap, gekookte aardappelen, omeletten en boter. Beetje vreemd, maar wel lekker.
We bezoeken het industriële centrum van de streek, waar ze weven, kleden knopen, koper smeden, bamboe buigen door het warm te maken. Het museum is aardig met allerlei facetten uit de staat. De markt is een gewone huishoudmarkt zonder toeristenstalletjes. Die paar toeristen zien we alleen op het festival. Kinderen schooien (nog) niet en zeggen soms gedag. Ze kijken ons met grote ogen aan.
’s Middags doen we een dutje en tutten wat. Daarna weer koffie en thee. En dan komt het bier weer op tafel. De gastheer schenkt telkens voor ons is. Nootjes er bij. We zitten lekker om het vuur. We zingen en dansen zelfs even. Heerlijk eten. Niet pittig, dus duidelijk aangepast voor ons. Maakt ons niet uit; anderen wel.
Donderdag 24 maartNaar Daporijo
Het is 170 kilometer rijden naar Daporijo. Het is een kronkelweg met alleen maar bochten en af en toe een dorpje.
Onderweg zien we bloeiend bamboe, dat slechts één maal in de honderd jaar bloeit. De plaatselijke bevolking vindt het maar niks, want het trekt ratten en muizen aan die ook de rijstvelden kaalvreten.
We bezoeken een Nyishi-dorpje in een dal dat via een smal pad en een wiebelige brug is te bereiken. In het longhouse hangen allerlei beestenkoppen als trofeeën aan de wand. Boven het vuur liggen pijpen, tassen en hoeden. Ook hangt er vaak een varkensvel met vet spek boven te roken. Op het vuur wordt milet voor de rijstwijn gekookt.
Het is niet helder vandaag, geen zon, maar gelukkig wel droog.
We rijden over een mooie weg. Het is erg groen en er rijdt weinig verkeer. De weg heeft redelijk goed asfalt. Relatief gezien dan, want we rijden gemiddeld 27 km/uur. Er lopen veel geiten en varkens op de weg. Meestal lopen ze langzaam naar de kant, maar soms moeten we stoppen en ze letterlijk van de weg af duwen.
Bij een dorpje zien we merkwaardige bamboe totempalen. Ze zijn bespannen met riet en bamboedraad en op de top staat een paraplu. Hiermee wordt een onlangs overledene herdacht. In de buurt hangt een mand die een paar dagen na het maken van de totem een kip zou hebben bevat. De vogel is later vrijgelaten en symboliseert de verlossing van de geest van de herdachte persoon.
We bezoeken een paar Hill Miri-dorpjes. Die zijn erg arm en er lopen een heleboel kinderen rond. De mannen zijn bezig met riet te vlechten voor manden of tassen. De vrouwen komen met grote manden op hun rug terug, gevuld met hout.
We komen in het donker aan in Daporijo. Er is geen straatverlichting. Het is het slechtste hotel dat we ooit hebben gehad. Het is wel het beste van de stad… Het is er smerig en er groeien zelfs paddenstoelen in de badkamer. Er is geen warm water, geen afvoerpijp van de wastafel, een vieze wc. Het is zo erg, dat we er lacherig van worden.
Vrijdag 25 maartDaporijo
We verkennen de omgeving van Daporijo en gaan naar een paar dorpjes. We rijden over een smalle hobbelige weg van keien. Soms hele kleine stukjes asfalt. Een mooie omgeving met heel veel groen. Eerst gaan we naar Siko, waar Tagin-mensen wonen. Overal wappert de witte vlag met rode zon. De priester draagt een mooie bolup, een bootvormige bamboe rieten hoed, een groot mes, veel kralen en een dierenkaakje om zijn nek.
De mannen gaan regelmatig jagen en zijn dan acht tot tien dagen van huis. Officieel is dat verboden, maar dat wordt nooit gecontroleerd. Ze brengen altijd wat mee voor de priester, want die moet altijd in het dorp blijven voor als er wat gebeurt. Hij mag dus niet mee gaan jagen.
In het schooltje wordt voor ons gezongen.
Onderweg zien we nog wat mithuns in de bosjes lopen. Mooie beesten.
Om in Menga te komen, moeten we over een erg lange, wiebelige hangbrug die over woest stromend water hangt. Het is er erg groen met veel varens, bananen- en papayabomen. Prachtige vegetatie. Als het begint te regenen, gaan we snel terug, want die slechte brug wordt steeds glibberiger. De plaatselijke bevolking loopt snel over zo’n brug. Wij heel voorzichtig en met beide handen aan de staaldraden.
De weg gaat verder en regelmatig rijden we over erg rammelende bruggen. Bij een restaurant drinken we allemaal een cola. Het is ondertussen gaan gieten en het begint te waaien. Het gaat steeds harder regenen. Het is ondertussen 15:00 uur en Koj regelt een grote pan noedels. Heerlijk. Iedereen begint langzamerhand aan het hete eten te wennen. Het regent pijpenstelen en we horen ook onweer. We rijden terug richting Daporijo en de weg verandert ineens in een bruine rivier. Er komst steeds meer water op de weg. Soms zijn er diepe geulen van beton langs de kant, maar die stromen helemaal over. Er liggen steeds meer omgevallen bomen die gelukkig allemaal van bamboe zijn. Daar kun je zo overheen rijden. Er komst steeds meer water op de weg. Het is een snelstromende rivier geworden. We slippen er door heen. We moeten hier wel over, want andere wegen zijn er niet. Dan staan er ineens allemaal auto’s, een politieauto en motoren aan de kant geparkeerd: een roadblock. We krijgen al visioenen dat we in de auto moeten overnachten. We wachten een poosje en bekijken ondertussen al onze bloedzuigerplekken en jeukende bulten die kleine zwarte vliegjes hebben gemaakt. Martijn is, zoals altijd, het meest de klos.
Een paar mannen die vooruit gelopen waren, komen terug en motoren en auto’s worden gestart. We gaan proberen er door te komen. De weg is een brede bruine stroom en om de bocht zien we een waterval. ’s Morgens was dat een kleine heldere stroom die de berg afkwam en in de berm viel. Nu is het een brede bruine waterval die midden op de weg stort. Het water valt op het dak van de auto. We hadden niet veel later moeten komen om hier door te kunnen. Hierna is de rivier op de weg verdwenen, maar er ligt wel veel troep. Soms stappen we uit om bomen naar de kant te verslepen. Dicht bij Daporijo lijkt het minder geregend te hebben. Als we echter over de markt lopen, gaat het steeds harder regenen. We gaan snel terug naar het hotel. We zijn blij, dat weer te zien. Wie had dat gedacht, dat we dit slechte hotel graag weer zouden zien. Van Daporijo hebben we eigenlijk weinig gezien.
Als we boven bier zitten te drinken, kunnen we elkaar bijna niet verstaan door de regen. Het stort en stort en onweert. Het eten wordt in een ander hotel klaar gemaakt en hier opgediend. Is goed en lekker.
Zaterdag 26 maartNaar Along (Aalo)
De weg naar Along, ook Aalo genoemd, is een 150 kilometer lange kronkelige weg met alleen maar bochten en redelijk asfalt. De weg is smal en bij het passeren moeten beide wagens de berm in. Dat is vaak kantje boord en er wordt veel getoeterd. Het is mooi weer vandaag met vrij veel zon en niet te warm.
Om de rivier bij Daporijo over te steken, moeten we eerst een heel eind terug rijden. Er is wel een voetgangers-/brommerbrug. Een stevige hangbrug.
We bezoeken een paar dorpjes waarvan er een hoog percentage traditioneel is. We stranden door autopech bij Ango, een Adi Galong-dorp. Een dorp is vaak niet meer dan wat houten huizen met daken van Palmyra-bladriet. Soms een schooltje. De grote huizen staan op palen die op champignonvormige stenen staan in verband met aardbevingen. Voor de graanschuren houden ze de ratten weg. Dit zijn rijkere dorpen. De huizen zijn beter gebouwd en hebben aparte slaapkamers. Mensen uit deze streek zitten in regionale en landelijke besturen die waarschijnlijk hun eigen volk bevoorrechten. Sommige mannen dragen fel groene of paarse vesten met embrodery en een bolup, een bootvormige rieten hoed. Vrouwen dragen grote draagtassen met een band over het voorhoofd. Vaak afgeladen met hout. Er lopen altijd veel kinderen, geiten, varkens, kippen, koeien en honden rond.
De verschillende dorpjes lijken veel op elkaar. Soms drinken we er thee. Koffie is er niet.
We zien veel kleurrijke vlinders, heel veel groen en kleine zwarte steekvliegjes die rode, etterende, jeukende bulten veroorzaken.
We vertrokken om 8:00 uur en komen om 17:45 uur aan, net in de schemer. We zijn gaar.
Het hotel heeft kamers met muskietennet maar geen warm water. Eerst maar een biertje vóór de koude douche. Het is niet zo warm, dat een koude douche lekker is. Het personeel komt echter grote emmers heet water brengen. Dat is een stuk beter.
‘De pil’ wordt er altijd geroepen tijdens het avondeten. Elke avond is er telkens iemand anders die er aan denkt. Zo vergeten we de malariapil niet.
We proberen altijd zwarte koffie, melk koffie en zwarte thee zonder suiker te krijgen en de suiker apart, want de een wil met suiker en de ander zonder. Vaak is de thee donkerder dan de koffie en meestal zit de suiker er al in. Soms ook melk in de thee. We laten het meestal Koj vragen, omdat hij de taal spreekt, en de mensen hier amper Engels. Toch gaat het maar een enkele keer goed.
Tot nu toe hebben we alleen op het festival toeristen gezien. Nu zitten er twee Belgen in het hotel die we ook op het festival gezien hebben. Daar stonden ze (hij vooral) overal met hun neus hinderlijk bovenop. Ze zitten nu te zeuren, dat alle klederdrachten verdwenen zijn, dat het al vier dagen geregend heeft en dat het festival in Nagaland niet door gaat. Wat dat laatste betreft, krijgen ze gelukkig geen gelijk.
Zondag 27 maartAlong (Aalo)
In de omgeving gaan we naar Adi Minyong-dorpjes. Eerst rijden we over een ‘weak bridge’, die er eigenlijk best stevig uit ziet. De voetgangersbrug bij Boleng, 40 km verder is te gammel om over te steken. In het midden loopt hij erg naar één kant af. De plaatselijke bevolking loopt op dat stuk erg voorzichtig. Voor de resten lopen ze stevig door.
Yeksi is een leuk Adi Minyong-dorp. Hoewel zowat alle oude klederdrachten verdwenen zijn (die dragen ze wel met speciale gelegenheden), dragen alle mannen een groot zwaard en soms een oude hoed of een rieten rugzak. Alle mensen die we waar dan ook ontmoeten, zijn reuze vriendelijk en gastvrij.
We worden ook hier binnen genodigd. Op het plein voor het huis liggen grote stukken plastic waar graan op ligt te dragen. Als de mensen niet opletten doen de varkens, de ganzen en de kippen zich er te goed aan.
De bewoners hebben kralen en sarongs in de verkoop die gretig aftrek vinden. Niet door ons. Wij kopen altijd maar weinig: één souvenir en soms een hoedje.
We krijgen mierzoete thee met melk. Lia en Petra weten die ongezien weg te gooien. Het is echt niet te drinken.
’s Morgens hebben we bij de ‘zwakke brug’ groente afgegeven. In de tussentijd heeft men daar eten voor ons van bereid. Koj weet ondertussen precies hoe iedereen zijn koffie en thee wil en heeft zelf een potje Nescafé gekocht, omdat de koffie op slappe thee lijkt. De lunch smaakt, zoals altijd, uitstekend. Wij nemen altijd kip of vis. De meeste doen dat niet.
In Jamlomangko wordt voor ons de Tapu-oorlogsdans uitgevoerd. Zes mannen met schitterende hoeden met kippenveren, kaken van jakhals en tijgers, schilden en zwaarden voeren de dans uit onder het slaken van allerlei kreten. Leuk.
Het dorp is vrij uitgebreid en de kinderen spelen cricket. Het is er erg vredig, geen lawaai, geen auto’s, geen radio, alleen natuur en de kinderen.
Prachtig weer vandaag, overwegend zonnig en lekker warm. Dat gaat de goede kant op.
Voor het eerst is er ’s avonds koud bier.
Maandag 28 maartNaar Pashigat
We proppen ons weer in de auto’s die eigenlijk te krap zijn. We zitten bil tegen bil, schouder aan schouder, knieën tegen de voorbank.
De weg naar Pashigat, 180 km, heeft heel veel bochten en veel groen langs de kant. Heel veel groen in allerlei tinten. Soms knalt een oranje bloeiende bananenbloem er uit. Soms zien we een mithun en wat geiten. De weg wordt snel slechter en zitten steeds meer gaten in. Er is bijna geen verkeer en geen dorpjes.
De langste brug in Arunachal Pradesh is de Sesanbrug van 280 meter lang en ligt 57 km van Along. We lopen er voorzicht over heen. In het midden hangt hij aardig scheef en moet je echt uitkijken. De rest lijkt wel stevig.
We eten onderweg bananen, van die heerlijke smakende kleintjes, en mandarijnen. We drinken thee bij gebrek aan koffie. We hebben uitzicht op de Dhangrivier die uitkomt op de Brahmaputra.
Pashigat is een vrij grote plaats en ziet er opgeruimd uit. Geen rotzooi op straat.
Hotel Aane heeft eindelijk eens een trap met gelijke treden en muskietennetten en het is schoon.
’s Maandags zijn hier alle winkels dicht, maar de markt is wel open. Een groentemarkt met veel verschillende groente en bergen pepers. We kijken er een half uurtje rond. Martijn wordt uitgelachen vanwege zijn lengte. Een vrouw komt naast hem staan meten.
We drinken in het hotel een biertje en kiezen zelf een maaltijd uit. Voor de afwisseling kiezen we Chinees. Lekker.
Het eten ’s morgens is het eten vaak verschillend, ander soort brood, chapati of wat dan ook. Tussen de middag altijd hetzelfde: rijst (heel veel rijst), dal, groente, soms kip of vis. ’s Avonds altijd wat anders dat Koj bestelt. Hij regelt dat het eten niet zo heet is. Nog wel steeds pittig.
Dinsdag 29 maartPashigat
Men is druk bezig met het verbeteren van de weg.
De huizen van het Idu Mishmi-volk in Aohali zijn weer anders met twee kamers en twee vuren. Een kamer voor de mannen en een voor de vrouwen en een aparte keuken. Ze zien er goed uit. Er hangen veel horens aan de kant: jak, varken en aap.
We drinken koffie die naar chocomel smaakt. Iedereen is altijd erg vriendelijk en gastvrij. Ze verkleden zich in de traditionele kleding. Zij met geborduurde rok, mooi jakje en heel veel kralen. Hij in korte zwarte ballonbroek, jakje, speer en zwaard. Oude vrouwen dragen bamboeringen met daarin oorbellen. Ze spelen op de trom, hij draagt een ketting die in een speciale pot bewaard wordt. De ketting heeft 100 tijgertanden (alleen de grote worden gebruikt) van 50 tijgers.
Na de lunch gaan we naar Berung waar Adi Pasy- en Padam-mensen wonen. Het riet van deze huizen hangt veel verder over. Er hangen veel orchideeën en het stikt er van de hele kleine varkens, geiten en kippen. De mensen komen niet zo spontaan naar buiten als we tot nu toe gewend zijn.
Woensdag 30 maartNaar Dibrugarh (Assam)
Na het ontbijt om 6:00 uur vertrekken we naar Dibrugarh in Assam. Daarvoor moeten we de Brahmaputra oversteken. De geplande brug is nog steeds niet klaar en daarom gaan we met de ferry. Om die te halen moeten we doorrijden, want we mogen niet te laat komen. De ferry is zo groot, dat er precies twee auto’s op passen. Er is geen steiger, omdat het waterpeil enorm kan verschillen. Over twee smalle planken worden de jeeps aan boord gereden. Er zit een aantal Indiërs en wij. We vertrekken tegen achten. Samen met José en Petra zit Lia op de voorplecht net onder het raam van de kapitein. ’s Morgens is het nog wat frisjes, maar gelukkig droog. In de verte zien we wat buien vallen. We varen door een prachtig landschap op de hele brede rivier. In het begin zien we verschillende ijsvogels, witzwarte en blauwbruine. En wat eenden en reigers.
De rivier staat laag en er zijn veel zandbanken. Wat bosjes langs de kant, soms wat buffels. Het blijkt dat we op de melkboot zitten. We stoppen regelmatig, waarbij soms een paal in de grond de ‘halte’ aan geeft. Aan de kant staan mannen te wachten met emmers, tonnen, korven en melkbussen vol met melk. Over smalle plankjes dragen ze die met z’n tweeën de boot op. De achterste houdt de ene hand op de schouder van de voorste. In de boot wordt de melk overgegoten in grote kuipen. Zonder morsen.
Soms legt een bootje aan bij onze boot, ook met melk. De lege flessen worden meteen ‘schoon’ gemaakt. Soms staat een nomadenkampje langs de rivier met honderden buffels, soms wordt de melk op de fiets gebracht naar de rivier.
De hele boot komt vol met grote kuipen met melk te staan. Overal staan ze.
Rond het middaguur breekt de bewolking en gaat de zon schijnen. Alleen boven de bergen blijft de bewolking hangen. Het wordt helemaal helder en lekker warm. Door het briesje dat je met het varen krijgt, is het lekker. We genieten met volle teugen. Het is heerlijk ontspannen en zo leren we te onthaasten. We krijgen koffie en thee en Koj heeft voor koekjes en appels gezorgd. De suiker zit in een stukje krant. Als we vragen waar we de lege plastic bekertjes moeten laten, wordt op het water gewezen.
Na 6,5 uur komen we in Dibrugarh aan. Eerst gaan de lopende mensen van boord, dan de auto’s over de plankjes, de bagage en als laatste de melk. Op de kade staan vrachtwagens te wachten op de mensen. Die worden helemaal, maar dan ook helemaal volgeladen met mensen en bagage. De achterklep kan niet meer dicht en daar hangt nog iemand aan. Daarnaast wachten er karretjes, fietsen, vaten, melkbussen en mannen. De grote kuipen worden zo aan land gedragen. Iedereen weet precies welke kuip ze moeten hebben. De melk wordt zonder morsen overgegoten. Dat gaat heel snel. Op de fietsen wordt aan elke kant een bus gehangen en in een oogwenk zijn ze weg.
Onze jeep komt even vast te zitten en moet uit het mulle zand geduwd worden.
Het is tien minuten rijden naar Dibrugarh. Een grote, drukke stad. Echt Indiaas met rickshaws, fietskarretjes, koeien op straat, stof, veel mensen. We komen in een lekker luxe, schoon hotel. Groot bed met een echt bovenlaken. Dat is, na Delhi, voor het eerst. We hebben steeds de lakenzakken gebruikt.
Voor de lunch kiezen we knoflookbrood, noedelsoep en Singapore hakka noedels. Beetje heet, maar wel lekker.
We lopen de stad in en zien overal televisies met horden mensen er voor. India speelt voor het WK cricket tegen Pakistan, de grote concurrent. ’s Avonds eten we o.a. chili garnalen.
Donderdag 31 maartNaar Kohima (Nagaland)
De krant wordt onder de deur geschoven en die bladeren we even door. India heeft gisteren van Pakistan gewonnen. Dat hadden we ’s nachts al gedacht door het gegil van de mensen en het vuurwerk.
We krijgen een andere gids, Aso, een man uit Nagaland.
De koffie is slap, de thee met suiker. Het blijft moeilijk.
We zouden eerst vandaag naar Mon rijden, maar omdat daar over een paar dagen het festival is (dat wordt altijd erg laat vastgesteld), is de route gewijzigd en gaan we eerst naar Kohima. 370 kilometer rijden, maar er is wel een groot stuk ‘snelweg’.
Enorme theeplantages liggen er langs de weg. Zover als je kunt kijken staat overal thee. Pluksters met grote hoeden zijn druk bezig. Een opzichter in een dikke patserauto komt langs en schreeuwt naar een man dat er iets niet goed gaat. Die schreeuwt naar een vrouw en die gaat een rij overplukken. Het feodale systeem is hier nog erg aanwezig.
De auto krijgt pech: de kruiskoppeling is kapot en moet vervangen worden. Dat duurt een uurtje en dan kunnen we weer verder. Het begint langzaam te regenen. Hadden we gisteren mazzel toen we op de boot zaten met het mooie weer. We zien koereigers met gele koppen, ooievaars en buffels. Het is een drukke weg met redelijk asfalt om de grote gaten. Inhalen gaat telkens op het nippertje goed. Iedereen, ook de fietsers, rijden zo de weg op zonder op of om te kijken. Auto’s staan vaak midden op de weg stil en hebben regelmatig geen remlichten. Er loopt veel vee op de weg, dat soms niet weg wil.
Er staan steeds minder theestruikjes en het wordt kaler. We zien opgeruimde dorpjes, vieze dorpjes en huizen met rieten hekjes.
De specifieke Naga-lunch lijkt erg veel op de rest van India. De weg wordt steeds beter met goed asfalt met strepen in het midden. Na drie uur gaat het weer regenen en dat zal vandaag niet meer ophouden.
Net voor de grens met Nagaland gaan we drank kopen, want Nagaland ligt droog. Je mag wel alcohol invoeren. We kopen bier, Schotse whiskey (ja, echte Schotse uit India) en rode wijn. Het bier kost 75 RS, de whiskey 500 RS en de wijn 1000 RS.
Het is 300 km tot de grens en daar doen we acht uur over, inclusief een uur panne en een uur lunch.
Nu nog 70 km de bergen in. Bij Dimapur gaan we de grens over in minder dan tien minuten. Er zijn speciale permits nodig die vooraf aangevraagd moeten zijn.
In het begin is het druk met motorrickshaws en mensen en markt. In de bergen begint de kronkelweg weer en zwaar beladen voortkruipende vrachtauto’s maken het moeilijk om in te halen. Een heel andere huizenbouw. Geen hutjes, maar gewone huizen. We rijden van 140 meter naar 1475 meter omhoog.
We krijgen een lekke band, maar gelukkig hebben ze een thuiskomertje. Niet van al te beste kwaliteit, maar de oorspronkelijke band is ook erg kaal. Geen beste zaak eigenlijk.
In het hotel mogen we het bier opdrinken in het restaurant. Waarschijnlijk omdat er geen andere gasten zijn. Om 22:00 uur worden we eruit gezet.
Vrijdag 1 aprilKohima
Vandaag is het weer droog en redelijk zonnig.
We gaan naar Heritage-village, een openluchtmuseum. Dit is aangelegd als de plattegrond van Nagaland met de huizen van de verschillende stammen op de juiste plaats. Allerlei verschillende hutten zijn nagemaakt, zodat we een mooi beeld krijgen hoe het er vroeger uitgezien heeft. Dit is tevens de locatie van het bekende Hornbillfestival in december. Het museum in Kohima heeft stoffen, kleding, sierraden, speren, lansen en gebruiksvoorwerpen.
Op de markt van het Angami-volk uit Kohima zien we gedroogde kikkers, levende kikkers, maden, bijenraten, hondenvlees. Nagaers eten alles wat beweegt. En naga-peper. De heetste peper van de wereld, wordt beweerd. Gerda en Carlo hebben ons gevraagd om daar wat van mee te nemen. In dit seizoen is er alleen gedroogde peper en wij kopen een zakje. Bij een winkel kopen wij een ketting en een hoed met neushoornvogelveer. Deze is van de Konyak of Chang. Beide bevolkingsgroepen dragen deze op festivals en bij bijzondere gebeurtenissen.
We lunchen in een traditioneel restaurant. Het erg pittige, ondefinieerbare eten ligt op een bananenblad. Niet geweldig.
Op de markt staat een winkeltje met hoeden en kettingen dat door de andere dames geplunderd wordt. Daarna moeten we op zoek naar de ATM.
Zaterdag 2 aprilNaar Mokokchung
Wij besluiten en bloc om om 7:00 uur te vertrekken in plaats van de voorgestelde 8:00 uur. Het is n.l. 150 km rijden naar Mokokchung en zullen daar pas tegen zonsondergang aankomen. We gaan liever wat vroeger weg dan in het donker aan te komen. Om 7:00 uur kan er echter nog niet voor ontbijt gezorgd worden in het hotel, en daarom hebben we gisteren op de markt bananen, mandarijnen en crackers gekocht. Om 8:00 uur maken we een ontbijtstop in een cafeetje in een dorp en krijgen koffie en thee. En gebakken lucht: een luchtige bol van iets van rijst en suiker ter grootte van een tennisbal en leeg van binnen. Wel lekker.
Nagaland ziet er beter uit dan Assam en Arunachal Pradesh. Het lijkt wat welvarender, de wegen wat minder slecht en het is vooral schoon. De straten worden geveegd en overal staan prullenbakken. Nu hoeven alleen de mensen nog opgevoed te worden om niet alles uit hun handen op straat te laten vallen. Ook de hotels zijn schoon en ze hebben overal bovenlakens. De kamers worden tussendoor zelfs schoongemaakt en de bedden opgemaakt. Wel blijft het vreemd, dat je vaak maar één handdoek krijgt in een tweepersoonskamer.
Ik heb nog niet geschreven over de betere weg, of ‘onze’ weg wordt echt slecht. Het is droog en er is weinig verkeer. In de zon is het een graad of 22. We rijden op 1300/1400 meter hoogte. De dorpjes liggen op de heuveltoppen. We zouden het graag jaren geleden hebben willen zien, toen er nog hutjes stonden en iedereen in klederdracht liep. Wel hadden we dan uit moeten kijken voor de koppensnellers, die in die tijd actief waren.
Er wordt op veel plaatsen aan de weg gewerkt. Langs de kant liggen bergen stenen die met een hamer tot kleinere stenen worden geslagen. Een enkele keer zien we hier een machine voor, maar meestal gaat het met de hand.
Af en toe is er een politie-checkpoint voor de controle van de permits. Meestal mogen we meteen doorrijden als ze toeristen in de auto zien zitten.
Om Kongsa te bereiken moeten we een lange trap op. Hier woont het Lotha-volk en is vrij geciviliseerd. Alleen in de buurt van Mon houden Konyaks oude tradities in ere. We zien veel bloemen, golfplatenhuizen, rommelige straten en een grote oude boom waar vroeger de gesnelde koppen in werden gehangen.
We lunchen in Wokha en laten Aso bestellen, zodat we steeds andere gerechten te eten krijgen. Bij de kip zit een echt kippenvoetje. Geen idee wat we daar mee moeten. Tegenover het restaurant is een kleine markt met vreemde groenten en kruiden. Een kwakzalver uit Bihar staat er met allerlei potjes en flesjes.
Terwijl wij de markt bekijken wordt de kruiskoppeling vervangen en hebben we een uur oponthoud.
We zakken naar 400 meter en stijgen dan weer. Alleen maar bochten en de gaten in de weg worden steeds groter. We rijden nog langzamer dan in Arunachal Pradesh en zitten nu onder de 25 km/uur.
Ungma in het oudste dorp van de AO-tribe en heeft een grote, oude logtrommel. Die werd in vroeger dagen gebruikt als waarschuwing door er met houten stokken op te slaan. Verschillende ritmes voor brand, voor plunderende en moordende stammen, voor naderend onheil, voor … Het is rustig in het dorp. Iedereen zit voor de tv naar de cricketfinale tegen Sri Lanka te kijken. Voor elk huis staat een brandblusser: drie samengebonden bamboebuizen van een meter lang gevuld met water. Vrouwen zitten te weven en tapioka te malen.
Er staat een standbeeld dat laat zien, dat de potkapsels die sommige mannen hebben, vroeger door de koppensnellers gedragen werd. Het is dus een oude traditie.
Het hotel in Mokokchung is erg mooi met hele ruime kamers, een half bovenlaken en kacheltjes. Er is een aparte zitkamer waar we het meegebrachte bier en wijn gaan zitten drinken.
Zondag 3 aprilNaar Mon
India heeft de finale cricket gewonnen. We hebben er niets van gehoord, want we zitten te ver van het centrum af. Het heeft ’s nachts zo hard geregend, dat we er wakker van werden, maar na het ontbijt wordt het droog.
We vertrekken om 7:15 uur. Wel prettig om zo vroeg weg te gaan. Iedereen wordt toch wakker als het licht wordt, om een uur of vijf, en ’s avonds gaan we vroeg naar bed, omdat er toch niets te beleven is.
Zo vroeg staat er al een agent het verkeer te regelen. Het enige aanwezige verkeer is onze twee jeeps, maar de man staat wel uitgebreid met z’n armen te zwaaien om ons in goede banen te leiden.
In het dal hangt prachtig de laag hangende bewolking.
Vandaag rijden we naar Mon, het hart van de Konyakbevolking. Er is een rechtstreekse weg van 100 km, maar wij rijden maar liefst 200 kilometer om en zullen er zo sneller zijn. Die weg moet wel heel erg slecht zijn. Het is erg rustig op de weg. Het is zondag en de mensen hier zijn erg christelijk. We moeten wel een keer de auto uit om een hond de weg af te schoppen. We rijden door de bergen over zeer bochtige wegen. Het zijn vrij kale bergen, met wel veel laag groen langs de kant. Af en toe een klein dorpje. Soms wat regen.
De weg in Nagaland is slecht. Soms een klein stukje goed, maar meestal met wat asfalt om de grote gaten. Tegen tienen begint het te gieten en verandert de weg in een riviertje, zodat je niet meer kunt zien hoe diep die gaten zijn. En dit is dan de ‘goede’ weg. In drie uur rijden we een kleine 70 km.
Het checkpoint bij de grens van Assam gaat snel. Meteen hier voorbij ligt een goede brede asfaltweg zonder gaten. Wel verschijnen er bij toverslag geiten, koeien en varkens op de weg. Sommige liggen en dan rijden we er om heen. Anderen staan of lopen en je weet niet of ze stil blijven staan of welke kant ze op gaan lopen. Zeker niet als er kleintjes bij zijn. De theeplantages beginnen weer. Eindeloze groene velden met thee. In de dorpjes is het druk op straat. In Nagaland zagen we niemand. Hier zijn de winkels ook open. Het is er minder katholiek/baptist.
De zondagsmarkt vindt plaats op een groot modderig veld. In de fietsenstalling bindt men de slippers op de fietsen en gaat dan op blote voeten verder. Veel groente, fruit, kruiden en kleding. Het is gelukkig droog en meteen een stuk warmer. De drankwinkels zijn vandaag gesloten. Niet omdat het zondag is, maar waarom dan wel, weet niemand.
De zon gaat schijnen. We krijgen een lekkere lunch in een goed hotel. De beste kip van de hele reis.
Na de afslag in Sonari richting Nagaland wordt de weg weer slecht. Het checkpoint gaat snel. Het is nog 44 km naar Mon en we gaan daar bijna twee uur over doen. De weg wordt steeds smaller, slechter en modderiger. De laatste vijf kilometer gaan in het donker en dan wordt er helemaal langzaam gereden. De afgronden zijn diep.
In Mon moeten we ons melden op het politiebureau waar het overschrijven van de namen enige tijd kost. Het is een kaal, uitgeleefd hok met een kijkgat naar de andere kamer, zodat ze daar naar de tv kunnen kijken. De wanden zijn afgeplakt met plastic en het is erg verveloos. Erg armoedig.
We geven onze chauffeurs ieder 100RS voor de lange reisdag. Het zijn prima chauffeurs. Zij brengen onze bagage als eerste boven.
We hadden gehoord, dat ons hotel erg op dat (slechte) hotel in Daporijo zou lijken. Wij zijn allemaal lichtelijk opgelucht, dat het lang niet zo erg is. Wel basic, maar schoon. Het is een nieuw hotel (één van de drie in de plaats) en nog niet helemaal af. De boiler moet nog aangesloten worden en het water aangezet. Kale betonvloeren. Het mag dan wel nieuw zijn, maar de deuren hangen er scheef in, zodat ze klemmen en er grote kieren ontstaan, het schakelbord van het licht zit heel erg scheef. Het ene bed is een soort stretcher; het andere een plank met een dun matrasje. Regelmatig valt het licht uit.
We eten in een ander hotel en dat smaakt prima.
Maandag 4 aprilMon
Vandaag zou het festival zijn, maar dat is om een of andere vage reden verplaatst naar morgen. Kunnen we in ieder geval de ochtend nog meemaken. We hadden al allerlei verhalen gehoord over algehele afgelastingen en dus zijn we daar toch blij mee. De verwarring is ontstaan doordat vorige jaren de regering het festival regelde en dat elk dorp zijn eigen festival had en dat vond plaats over meerdere dagen. Dit jaar organiseren de mensen het zelf en er is één groot festival in Mon. We zijn benieuwd.
We wandelen ’s ochtends het dorp door en Martijn wordt aangereden door een plotseling achteruit rijdende auto. Martijn kijkt net de andere kant op en ziet hem niet aankomen. De auto stopt net op tijd en Martijn heeft alleen een schram op zijn kaak. De mannen stappen uit en eentje spreekt zowaar een paar woorden Engels en ze maken excuses.
Het kraampje van de slager wordt bevoorraad met een open vrachtwagen waar al het vlees open en bloot opligt. Het vindt gretig aftrek bij de kopers dat grotendeels man is. Ze kopen grote stukken vlees voor het festival van morgen.
Om 9:30 uur rijden we naar Lungwa, 43 km naar het oosten. We rijden over een bergkam en hebben aan beide kanten uitzicht over de dalen. De dorpen liggen normaal gesproken in het dal bij de rivier, maar hier staan ze boven op de berg als onneembare vesting, vroeger in de koppensnellertijd.
De smalle weg is redelijk goed en we rijden omhoog. Passeren van andere auto´s kan net, maar gelukkig is er niet veel verkeer. De mensen lopen hier niet over de weg, maar over afsteekpaadjes. We zien een paar vrouwen met takkenbossen. Wat een gesjouw. De bergen dicht bij zijn kaal, dus het hout moet van steeds verder weg komen.
Lungwa is een van de grootste dorp in het Ma district dat zich uitstrekt langs de internationale grens met Birma. De Morung, het gemeenschapshuis van het dorpshoofd, ligt voor de helft op Indiaas grondgebied en voor het andere deel op Birmees. Konyaks worden nog steeds geregeerd door hoofdmannen die bekend staan als Angh’s. Hun bevoegdheden strekken zich uit tot zowel dit land en een aantal staten in Arunachal.
In Lungwa zit de Angh opium te roken. Hij reageert niet echt op bezoek. We kijken er even in zijn mooie longhouse en lopen dan het dorp in. De rest van de groep stort zich op de souvenirverkopers en het schijnt moeilijk onderhandelen te zijn.
Even verderop wordt een huis gerenoveerd en er wordt hard gewerkt met lang houten balken. Verschillende mannen dragen mooie hoeden en kettingen.
We kijken bij een huis waar de mensen ons uitnodigen. De vrouwen zitten kralen kettingen te rijgen. Een oude vrouw mengt theebladeren met de voeten zoals ook bij druiven gebeurt. Een jonge man in vol ornaat komt naar buiten en binnen zit een oude man met een bos sla in zijn oren. Hij wil geld zien voor een foto en lijkt niet tevreden met 10 RS, maar meer krijgen ze niet van ons. Van anderen horen we, dat ze pas met 100 RS tevreden zijn. Het moet niet gekker worden. Tenslotte hoeven ze er niets voor te doen. Boven het vuur hangen nieuwe hoeden te roken, waar ze zwart van worden. Na een hele tijd worden ze schoon gemaakt en zo lijken het oude hoeden. Je wordt belazerd waar je bij staat. Als we weer vertrekken, willen ook de vrouwen buiten geld zien. Mooi niet.
De mensen in dit dorp zijn niet aardig. Ze staan je uit te lachen als je langs komt en als je dan groet, vallen ze stil, kijken nors en groeten niet terug. De kinderen zijn ronduit vervelend en agressief en gooien met stenen. Wij gooien gewoon terug. Zeker als er ouders bij de kinderen staan en er niets van zeggen. Dit dorp is zeker geen aanrader; het is teveel verpest.
We lunchen aan een rivier met rijst met eieren en fruit. Zelfs het zout is niet vergeten. Het smaakt goed. De auto´s worden de rivier ingereden en gewassen. Er zitten mooie blauwgroene libellen en heel veel kleine zwarte steekvliegjes. Iedereen zit onder de jeukende bulten.
Terug in Mon vallen we met onze neus in de boter. Aso ziet een man in traditionele kleding en vraagt ons of wij zingen willen zien. Om de hoek staat een groepje mannen, de een in wat meer traditionele kleding dan de ander. Ze lopen telkens een stukje, staan dan stil, doen een dansje terwijl ze daarbij zingen. Dat gaat de hele straat door. Prachtig. Ze dragen mooie hoeden met neushoornvogelveren, arm- en beenversierselen en veel kettingen met hoofdjes en dierenkaken. Die hoofdjes stonden in vroeger dagen voor het aantal koppen dat gesneld was door die man. Sommige dragen een mand op hun rug met lange slierten stro. Eentje heeft daar drie kopje op bevestigd. Het is een oude getatoeëerde man. Zou hij er vroeger echt drie gesneld hebben?
In de stad zie je meer mannen de Konyaksjerp dragen, een rode geweven brede band met traditionele patronen. Sommige jongere mannen dragen die ook en ook een kopjesketting. En sommige hebben duidelijk te veel gedronken. Waarschijnlijk zelf gebrouwen rijstwijn. De mensen roepen ons ´happy Konyak´ of ´happy Aoleang` toe, naar de officiële naam van het festival: Aoleang Monyu.
Soms horen we ´foreigners´ rondzingen door de plaatselijke bevolking. Het is het enige woord dat we verstaan. Blijkbaar hebben ze daar geen woord in hun taal voor.
Dinsdag 5 aprilAoleang Monyu-festival, naar Dibrugarh (Assam)
Op een groot terrein vindt het Aoleang Monyu-festival plaats. Het ligt een stuk lager dan het omringende terrein waardoor de toeschouwers van boven af een goed zicht op het gebeuren hebben. Er lopen twee wegen en meerdere paden van boven naar het terrein.
In het midden van het veld staat een traditionele hut waar stoelen voor de vips zijn neergezet. Daarvoor staat een hoge Babo paal, een grote logtrommel en zijn twee grote cirkels getekend, een voor de mannen en een voor de vrouwen. Dat staat er op een bordje bij. Aan de zijkant zijn stenen tribunes en daarvoor zijn dertien vakken gemaakt die voor de verschillende dorpen zijn bestemd. Ieder dorp (en zijn omgeving) een eigen vak. (Mon, Chi, Leangha, Totok, Longkei, Sheanghah, Tangnyu, Chen, Tobu, Aboi, Hongphoi, Wakching en Longwa.)
Na het ontbijt laden we de auto´s alvast in en we gaan naar het festivalterrein. Om 8:00 uur zijn we er al, maar er is nog geen enkele activiteit te bespeuren. We zijn amper tien meter op weg om een ommetje te maken als we de eerste vrachtauto´s aan zien komen rijden. Vrachtwagens met open laadbakken helemaal vol met luidkeels zingende mannen en vrouwen in vol ornaat. Een geweldig gezicht. De vrouwen staan vooraan, allemaal met dezelfde kleding aan, maar wel met verschillende sierraden. Heel veel kettingen, armbanden in allerlei soorten en maten, oorbellen. Ze dragen allemaal een lange staart die aan hun eigen haar bevestigd is. Of het echt of namaak haar is, kunnen we niet achterhalen. De koningin van zo´n stam is herkenbaar aan veren op haar hoofd. De mannen dragen hoeden met haren, varkenstanden en een grote neushoornvogelveer. Ook veel kettingen, vaak met hoofdjes, oorbellen, armbanden, beenversierselen, ceremoniële speren en hakmessen, ook versierd. Anderen dragen geweren, pistolen, zwaarden en allemaal mandjes laag op de rug die allemaal anders versierd zijn. Het is droog en bewolkt weer. Beter kan het niet zijn. Zo´n zingende groep stapt uit. De vrouwen komen op slippers, maar die worden later uitgetrokken en ze gaan op blote voeten verder. De mannen houden de schoenen aan. Ze zijn erg trots en laten zich gewillig fotograferen. Zelf maken ze ook foto´s. Van elkaar en van ons.
Snel achter elkaar komen van alle kanten groepen al zingend aan. De een per vrachtwagen, de ander met de bus en veel lopend (die hebben verderop geparkeerd). Overal waar je kijkt, zie je groepen fel gekleurde mensen aan komen zetten. Het is een fantastisch gezicht.
Als zo´n groep is gearriveerd, begeven de mannen zich naar de logtrommel en bewerken die met grote houten stokken intussen luid zingend. Prachtig. De vrouwen dansen in de vrouwencirkel hun dans onder aanvoering van een oude man. Ook zij zingen.
Tegen half elf wordt vanaf de hut een hele lange rij gevormd door alle groepen die aan weerszijde van een denkbeeldige weg staan. De plaatselijke minister met zijn gevolg komt er aan en wordt naar de hut begeleid onder het lossen van diverse schoten. Alle groepen lopen naar hun eigen vak en horen daar de toespraken aan die een beetje te lang duren. Men wordt verveeld en gaat er bij zitten. De plaatselijke bevolking zit op de tribunes en heuvelopwaarts rondom het terrein. Op het eind worden alle toeristen ( een stuk of twintig) naar voren geroepen. De mannen krijgen een sjerp en de vrouwen een kralenketting. Ook worden we uitgenodigd om te blijven eten. Wat een Vipbehandeling.
Na de toespraken begint het dansen. Elk dorp vormt twee dansende en zingende kringen; een met vrouwen en een met mannen. De mannen schieten met de geweren in het midden van zo´n cirkel op de grond. Dat geeft enorme knallen en een hoop rook. Het is een lawaai van jewelste: de zingende mannen en vrouwen, de slagen op de logtrommel, de knallende geweren. We weten niet waar we moeten kijken. Er is zoveel te zien. Telkens komen er nieuwe groepen met andere kledij en sierraden. Sommige oude mannen dragen een lendendoekje en hebben blote billen. Een enkeling heeft naast het getatoeëerde hoofd ook een getatoeëerde borst en grote klossen in de oren. Overal zien we dansende mensen en rijen wuivende neushoornveren.
Op de vrachtwagens staan grote vaten rijstwijn, waar regelmatig een slok wordt gehaald.
Flesjes water worden uitgedeeld en pakjes rijst in bananenbladeren. Ook aan ons.
Wat een spektakel. We genieten. Hier een videoverslag.
We verzamelen om 12:00 uur om naar Dibrugarh te rijden, 135 km. Tegen die tijd is het festival ook afgelopen en iedereen verdwijnt alle richtingen op.
Bij de lunch nemen we afscheid van Aso en zien we Koj weer terug. We rijden het eerste stuk dezelfde weg terug en bij een plaspauze zitten er alweer bloedzuigers op sommige schoenen.
Eenmaal de bergen uit, Nagaland uit en Assam in, zien we weer de theeplantages met de theepluksters. We toeteren de koeien, geiten, honden, varkens, eenden, ganzen en mensen van de weg. We nemen een binnendoor weg die erg smal is. Soms goed, soms slecht. We drinken thee, thee en nog een thee. Om 18:00 uur komen we in Dibrugarh aan, drie uur vroeger dan als we de grote weg zouden hebben genomen.
We borrelen in de bar met bier en nootjes.
Woensdag 6 aprilNaar Delhi
De koffie en thee bij het ontbijt gaat weer helemaal verkeerd. Thee in plaats van koffie, melkthee in plaats van zwarte koffie, slappe koffie, geen lepeltjes, geen suiker.
We lopen wat rond om de tijd te doden en checken alvast in.
De binnenlandse vlucht naar Delhi vertrekt om 14:35 uur via Calcutta naar Delhi. Er is een heel uitgebreide controle en het instappen is een chaos. Er hangen verkeerde vluchtnummers boven de vertrekuitgangen. Het Engels dat omgeroepen wordt, is zo slecht dat wij niet doorhebben wat onze vlucht is. Het komt allemaal toch goed. Na de tussenlanding staat het vliegtuig op het punt van vertrekken, de deur is al dicht, als een passagier besluit om alsnog in Calcutta te blijven en hij stapt uit. Daardoor moet ook zijn bagage er uit en alle handbagage wordt aangewezen waarop de eigenaar zich moet melden. Zo weten ze zeker, dat die man niets achtergelaten heeft.
In Delhi maken we onze roepies op aan eten en wat te drinken. Er is een groot plein met tafels en stoeltjes met daar omheen allerlei verschillende eetstalletjes. Als je met een groepje bent, kan iedereen bij verschillende tentjes wat halen. Wel erg handig.
De allerlaatste roepies willen we opmaken aan een fles whiskey, maar ze accepteren geen roepies. We zijn toch in India, of niet soms? Erg vreemd.
Donderdag 7 aprilNaar huis
De vlucht naar Amsterdam zit helemaal vol. We vertrekken een uur te laat (tegen tweeën), omdat een computer is uitgevallen en nu allerlei dingen met de hand moeten worden geteld.
We komen slechts een kwartiertje later aan dan gepland. We taxiën een kwartier en halen onze koffers die al klaar liggen bij de lopende band. Er zijn maar weinig passagiers die hier uitstappen, de meesten vliegen verder. Binnen drie kwartier na lading, zitten we al in de trein naar huis.
Hier staan wat extra foto's in de fotogalerij.
Dit was een DimSum reis.