Vrijdag 19 februari Naar Xiahe
Vandaag rijden we naar Xiahe, dat in de provincie Gansu ligt. Zodra we de grens over zijn, verandert de goede weg in een slechte.
De weg gaat licht omhoog en we passeren verschillende passen, waar telkens een totempaal staat met veel vlaggetjes er aan. De hoogste pas is 3.643 meter en daar staat een harde, koude wind. Iedereen gooit hier strooibriefjes en dat doen wij ook. Veel Tibetanen kunnen niet lezen en schrijven. Op die strooibriefjes staan gebeden die de wind met zich meeneemt en naar de goden stuurt. Hetzelfde geldt voor de gebedsmolens. Daar zit een hele gebedsrol in en door die te draaien, worden ook de gebeden de lucht in gestuurd.
In een dorpje proeven we jak-yoghurt. Het smaakt verrassend lekker. In dit dorpje spreekt men geen Tibetaans, geen Chinees, maar een eigen taal; er is geen geschreven taal. hun voorouders, ooit waren dat soldaten, hebben zich hier gevestigd.
In een dorpje verderop staat het Guashize-klooster. Niet zo heel groot en we kijken er even rond. Op een binnenplaats is net een ceremonie aan de gang. Op het bordes staan monniken; de een met een parasol, de ander met een toeter of met een wierookvat. Het zijn geelkapmonniken, maar twee heren dragen een hele vreemde hoed. De een heeft een platte vierkante hoed en de ander een platte ronde. Heel apart.
Voor het bordes zit een menigte Tibetanen gefascineerd te kijken en te luisteren.
De monniken lopen al snel een uitgang door en de mensen gaan daar achter aan. Wij gaan naar de tempel en daar komen even later een heleboel ‘gewone’ monniken, die daar op de traptreden gaan zitten. De andere monniken verschijnen snel en ook zo’n hele brede monnik, die de baas schijnt te zijn. De monniken, een stuk of zestig, beginnen te zingen en te murmelen, terwijl de baas voor hen langs loopt. Bij het horen van een toeter, springen alle monniken op en verdwijnen in de tempel. Het is een school waar ze dagelijks les krijgen in verschillende richtingen. Wij willen naar binnen kijken, maar ze hangen snel een mooie doek voor de ingang.
Alweer toevallig op de goede tijd op de goede plaats.
Na de hoogste pas zien we uitgestrekte kale vlaktes met jaks en schapen. Een enkele herder, een enkel huis, een enkel dorpje van een paar huizen. Het is een ruig gebied.
In Xiahe zitten we in een mooi hotel midden in de stad. Het is hier veel toeristischer dan in Repkong, maar het zijn voornamelijk Tibetaanse toeristen. Hier in Xiahe staat namelijk het belangrijke Labrang-klooster. Er komen veel pelgrims, soms van zeer ver weg.
Er zit veel stof in de lucht. Opnieuw blijkt er een zandstorm aan te komen. Gelukkig blijkt het mee te vallen. De lucht krijgt weer zo’n rare gele kleur.
We gaan het klooster bekijken, waar heden ten dage 1.000 monniken wonen. We moeten weer een toegangskaart kopen, waarmee we de verschillende tempels binnen mogen. Er zijn mooie rode, maar ook gele gebouwen. Binnen de tempels liggen de matten waar de monniken op zitten tijdens activiteiten. Talloze schilderingen en boeken hangen en liggen langs de kant. Er staan veel boterlampjes en fruit, dat morgen geofferd wordt.
Op een bepaalde plaats kunnen de mensen gratis gewijd water krijgen; de plaats is niet toegankelijk voor toeristen, maar we kunnen het van boven wel gade slaan. Uit mooie kannen wordt in allerlei potjes, flesjes en doosjes water geschonken. De mensen verdelen het weer onderling in plastic zakjes. Van een mevrouw krijgen wij ook een scheutje, dat we, naar goed gebruik, op ons hoofd uitstrijken.
We zien hier meer mensen met gebedsmolens dan tot nu toe. Dat blijft toch altijd een mooi gezicht.
Zaterdag 20 februari Naar Langmusi
Xiahe ligt op 2.860 meter en ’s nachts vriest het een graad of 15.
We hebben slecht geslapen, omdat de temperatuur ’s nachts niet onder de 27° kwam en het raam niet open kan.
Als we ’s morgens naar het Labrang-klooster gaan, is het dan ook nog frisjes. Gelukkig komt snel de zon over de bergen en kunnen we opwarmen.
Vandaag wordt een grote thangka uitgerold. Labrang is een groot klooster en ze hebben zes of zeven verschillende grote thangka. Elk jaar wordt een andere getoond. Wij wachten op het grote toegangsplein bij het klooster waar de thangka naar buiten zal worden gebracht en van daar uit naar een plaats buiten het klooster waar deze uitgerold zal gaan worden. De cavalerie verschijnt: een aantal ruiters met mooie hoeden. Ze verdwijnen uit ons zicht, maar later blijkt, dat zij de stoet aan zullen voeren en zo zullen zorgen, dat de weg vrij wordt van alle toeschouwers. Dat helpt in ieder geval goed om de Chinese fotografen op afstand te houden. De thangka wordt gedragen door monniken en alle toeschouwers willen deze aanraken. Zodra de paarden voorbij zijn, stort iedereen zich naar voren en probeert het doek aan te raken. Het is een geduw en getrek. Wij volgen de stoet naar de plaats van uitrollen. De straten zijn niet breed en er moeten veel mensen door. De plaats van uitrollen bevindt zich aan de andere kant van de rivier en de dichtstbijzijnde brug is afgesloten om de stoet door te kunnen laten. Van een afstandje kunnen wij goed zien hoe de monnikenmassa met de thangka als een slang de berg op kronkelt. Fascinerend. Het doek wordt uitgerold en best wel lange tijd blijft het gele doek er voor hangen. Wij kunnen nu over de brug en gaan wat dichterbij staan. Een grote parkeerplaats staat helemaal vol met mensen. Het is er hartstikke druk. Maar er is ruimte genoeg. De mensen zijn hun paasbest aangekleed en ze vinden ons erg interessant; we moeten vaak op de foto. We doen dat maar, tenslotte willen wij ook foto’s van hen. We zien veel mooie sierraden bij de vrouwen. Prachtig.
Als tenslotte de thangka in volle glorie te zien is, wordt er volop gebeden. Na een minuut of twintig houden wij het voor gezien en gaan richting brug. Die blijkt alweer gesloten en we horen lawaai vanaf de thangka komen. Blijkt dat deze alweer wordt opgerold. Het doek is dus nog geen half uur te zien geweest. De vorige thangka werd van beneden af opgerold en men deed steeds een stapje omhoog tot men bovenaan was. Deze wordt naar beneden opgerold en aan de bovenkant tegengehouden, zodat die niet naar beneden valt. Omdat we dicht bij de brug staan, en dus 1ste rang, besluiten we te blijven totdat de stoet voorbij is. We staan vooraan, maar al snel dringen Tibetanen voor. Die willen zo meteen dat doek natuurlijk weer aanraken. De paarden komen weer voorop en drijven de mensen aan de kant, maar net als bij de heenweg, dringen de mensen naar voren. De monniken die de thangka dragen, worden vergezeld door andere monniken, die de mensen aan de kant proberen te duwen. Het is getrek en geduw van jewelste. De monniken willen dat de mensen achteruit gaan en de mensen willen vooruit. En wij staan daar tussen. Gelukkig gebeuren er geen ongelukken. De monniken houden er een goed tempo in en de stoet is weer snel voorbij.
Een zeer indrukwekkend gebeuren.
Wij willen nu naar Langmusi rijden, maar de bus is ingeparkeerd en kan niet weg. We gaan eerst lunchen, maar het is overal erg druk. Wij belanden bij een tentje, waar de chef-kok niet meer op komt draven na zijn bezoek aan de uitrolling. Het is maar een klein tentje, maar zo kunnen ze het niet aan. Onze gids en chauffeur zitten er ook en die regelen snel een paar schotels voor ons.
De weg naar Langmusi is goed asfalt. Een schitterende weg over passen van meer dan 3.500 meter. Het is er ruig, kaal en vol met schapen en jaks. Duizenden schapen en jaks. Veel bevroren riviertjes waar die beesten soms op lopen. Ook steken ze regelmatig de weg over zonder op of om te kijken. Af en toe een paar huizen en een paar mensen. Bij die huizen staan grote hooibalen en poepstapels. Ook zijn er ronde plakkaten poep op de muren geplakt, die als brandstof dienen.
Langmusi is wat ongerepter dan we tot nu toe gezien hebben. De mensen dragen mooiere kleding en mooiere en grotere kettingen. We lopen het dorp in en zien veel kleine winkeltjes en eettentjes. Er werkt nog een oud houten schoepenrad. Het klooster zien we in de verte liggen met een enorme lange straat met gebedsmolens.
Langmusi ligt op 3.300 meter en dat is goed te merken aan onze ademhaling. Bij het minste of geringste zijn we buiten adem. Onze kamer in het hotel ligt op de vierde verdieping en wij zijn lichtelijk uitgeput als we daar aankomen, want er is geen lift. Op de vloeren in de gang liggen witte lakens over het tapijt. Het ziet er niet uit, maar het kleed blijft schoon. Eigenlijk zouden we in een ander hotel zitten, maar daar is waterleiding gesprongen. Gelukkig zijn in dit hotel nog plaatsen vrij.
We drinken samen met Gerard een biertje in een theetent. Iedereen die daar nu zit, drinkt bier. De jeugd gedraagt zich net als bij ons: allemaal zijn ze druk met hun mobieltjes. We moeten ergens gaan eten. Chris had gezegd, dat je moest kijken naar het aantal mensen in een eettentje, maar wij gaan naar een lege tent. De Tibetaanse familie spreekt geen woord Engels en heeft een Tibetaanse menukaart. Wij willen momo’s en weten ondertussen, dat we dat uit moeten spreken als mommoes. Ze komen met twee verschillende soorten op de proppen en wij bestellen van beide wat. De jongste dochter stelt de wifi op onze telefoon in. Met handen en voeten begrijpen we elkaar. Wij, en zij ook, vinden het een belevenis en bovendien eten we overheerlijk voor € 3,50 p.p..