China: Qinghai en Gansu
14 t/m 24 februari 2016
Voor een kleine zes weken vertrekken we met ‘de Groningers’ naar het verre oosten. We beginnen met z’n vieren in Japan. We bezoeken de winterse delen: Hokkaido met ijsfestivals, zeearenden en kraanvogels en in de buurt van Nagano de makaken die de warmwaterbassins bevolken. Dan vliegen we naar CHINA, waar in Xining nog vier mensen aankomen, voor een tocht langs kloosters, dansende monniken en grote thangka’s. Op dit moment wordt het Tibetaanse Nieuwjaar gevierd in de provincies QINGHAI en GANSU. Daarna maken we een binnenlandse vlucht naar Kunming, waar we in de provincie Yunnan rijstterrassen, markten met mensen in klederdracht, gele koolzaadvelden en rode aarde bezoeken.
China heeft een andere jaartelling. Deze wordt niet veel meer gebruikt, maar is van groot belang bij het bepalen van het Chinese Nieuwjaar. Deze jaartelling is begonnen vanaf de kroning van de eerste Chinese koning. Dat was in het jaar 2697 voor Christus. Volgens die telling leeft men nu in 4713. Het is het jaar van de aap.
Zondag 14 februari Naar Xining
We komen uit Osaka – Japan (zie het verslag Japan).
Vandaag vliegen we via Qingdao naar Xian waar we overstappen naar Xining.
In China is het een uur vroeger dan in Japan en we hebben nu zeven uur tijdsverschil met het vaderland.
Het is ’s morgens om 7:30 uur licht in plaats van 6:00 uur.
Het is wel een complete cultuurshock vergeleken met Japan. Hier wordt overal geduwd en (voor)gedrongen, iedereen loopt met theeglazen, we missen de verschillende sloffen op de hotelkamer, de verwarmde wc-brillen met wasmogelijkheid. Wel krijg je hier altijd thee bij het eten en gooit men troep op de grond in eetgelegenheden. Het is even wennen. De mensen zijn een stuk minder verfijnd dan de Japanners. Trouwens als alle Oost-Aziaten; we hebben het dan wel over de Han-Chinezen, niet over de ‘minderheden’.
Facebook is in China geblokkeerd, maar via een VPN (Virtual Private Network) kun je het toch bereiken.
We vetrekken een uur te laat doordat er een paar gasten niet op komen dagen waarvan de koffers wel ingecheckt zijn.
In Qingdao hebben we een tussenlanding van een uur. In dat uur moet wel het hele vliegtuig leeg, iedereen de bus in, alle handbagage gecheckt, iedereen door de douane, weer alle handbagage gecheckt, iedereen de bus in en iedereen weer het vliegtuig in. Dat lukt natuurlijk niet binnen een uur en zo vertrekken we met twee uur vertraging naar Xian. Hier hadden we eigenlijk tweeënhalf uur om over te stappen naar Xining, dus dat wordt erg kort. We komen een kwartier voor vertrek aan en dat is te laat. Bovendien hebben we nog geen instapkaarten en moeten we onze bagage ophalen. Paul en Martijn gaan op zoek naar de bagage en Gerard en Lia proberen de tickets om te laten zetten naar een volgende vlucht. Af en toe is er iemand die wat Engels praat en die ons naar balies verwijst. We moeten daarvoor echter de bagageafhaalplaats verlaten en doen twee passen de uitgang in. Dan beseffen we, dat ze toch maar beter eerst de bagage kunnen hebben en lopen terug. Dat mag niet. We doen dat toch. Lia blijft een meter terug bij de ingang wachten, Gerard loopt door. Helemaal fout. De beambte trommelt de beveiliging op en gaat Gerard achterna. Lia is net zo ver geweest, maar dat blijkt geen probleem. De beambte blijft volhouden, dat wij helemaal de uitgang uit zijn geweest en dan mag je niet terug. Maar wij hebben net twee passen in die ruimte van vijftien meter gedaan. Een hoop gezeur en Gerard moet mee. Na lang gezeur doen we dat maar en wij vragen of ze geen videobeelden hebben. Die blijken ze inderdaad te bekijken ( ze laten ze ons niet zien) en dan mogen we gaan. Wie o wie zou er gelijk hebben?
De bagage blijkt ondertussen niet op de band. Paul en Martijn gaan navraag doen en dan blijkt, dat de band alleen de binnenlandse bagage aflevert en niet de internationale zoals die van ons. Ze volgen een man, gaan door allerlei gangen, een auto in, het vliegveld over en vinden zowaar onze bagage. Beetje vreemd is het wel.
De avondvlucht zit vol en we kunnen pas morgenochtend om 11:00 uur doorvliegen. De rest van de groep komt vanavond aan en morgen begint de rondtrip door Qinghai en Gansu.
Diezelfde, goed Engels sprekende man (personeel van het vliegveld) loopt overal met ons mee naar toe en regelt van alles. Hij loopt voortdurend met z’n telefoon aan het oor en beantwoordt ondertussen vragen van andere mensen.
Lia koopt wat flesjes cola en water en voor vier flesjes is ze € 2 kwijt. Dat belooft wat voor de komende weken.
Er wordt een kamer, vervoer daar naar toe, diner en ontbijt geregeld. Het is een hotel van de vliegtuigmaatschappij. Martijn en Lia krijgen een suite met een heel groot bed. Het eten kunnen we niet kiezen en we krijgen een aantal schotels op tafel. De een is lekker, de ander niet. Het bier laten we ons prima smaken. Een halve liter kost 8 yuan, € 1.
’s Avonds, we slapen net, gaat de telefoon: of we massage willen. Dit is dus nog niet veranderd in China.
Ondertussen stellen we de reisorganisatie en onze medereizigers op de hoogte van onze gemiste vlucht.
Maandag 15 februari Naar Repkong (Tibetaans voor Tongren)
Het personeel loopt zowel bij het diner als bij het ontbijt in hun winterjas. We vragen ons af waarom, want het is niet koud (zouden ze er niets onder aan hebben?). Ze hebben een lekker ontbijtbuffet en dan worden we weer naar het vliegveld gebracht. We leveren de bagage af, gaan weer eens door de controle en wachten op de vlucht naar Xining, dat in de provincie Qinghai ligt.
Die gaat voorspoedig en we krijgen als eten het equivalent van een warm broodje hamburger: een ronde plak dikke witte rijst, een stuk vlees en een dikke plak zwarte rijst.
Bij aankomst verschijnt Lia’s rugzak als eerste op de lopende band. Opvallend veel dozen volgen; ook typisch iets Chinees. De groep, Jeannette, Karen, Caroline en Aaldrik wacht samen met gids Chris en chauffeur Mr. Wang al op ons. Wij krijgen een Tibetaanse sjaal omgehangen en maken kennis met twee Duitsers die ook met ons mee zullen reizen. We laden onze bagage in de bus en gaan dan in de stad (volgens de Chinezen een kleine stad met twee miljoen inwoners) lunchen. Iedereen zit ons aan te staren en het personeel maakt foto’s van ons.
Dan gaan we op weg naar Repkong.
Doordat wij pas vanochtend zijn aangekomen, hebben we het Kumbum klooster gemist. Jammer, maar niets aan te doen.
Xining ligt op 2.100 meter en is grotendeels sneeuwvrij. We rijden naar het zuiden en komen over een pas van 3.000 meter en daar ligt overal sneeuw. De bergen zijn kaal en ruig; de bomen zijn kaal. We zien de eerste jaks en Tibetaanse schapen met grote kromme horens. We maken een stop bij een met vlaggen versierde brug en een getekend Boeddha-beeld op de bergwand. Er wordt ergens een compleet nieuwe stad gebouwd met hoge flats. De gids vertelt, dat de mensen eerst hoger in de bergen woonden en omdat het hier in de stad warmer is, wonen ze liever hier. Maar zoveel mensen? Waar komen die vandaan dan? Een beetje vreemd vinden wij het wel.
We rijden langs de Gele Rivier, die niet geel is, en niet bevroren. Kleinere rivieren en zelfs watervallen zijn dat wel. Het vriest hier vandaag overdag een graad of acht. Frisjes dus. Voor ons (Paul, Gerard en wij) is het niet veel kouder dan afgelopen weken in Japan en wij zijn daarom al aan de temperatuur gewend. De anderen hebben het beduidend kouder.
In Repkong krijgen we eerst een stukje sightseeing door de stad. Op de kaart leek het maar een kleine plaats, maar het is een grote stad. We zitten in een aardig hotel met aardige kamer. Niets mis mee.
We gaan met z’n allen dichtbij het hotel eten bij een 'lopend' hotpotrestaurant. In de zaal staat een lange tafel met aan weerszijden stoelen. In het midden een spiegel, zodat je de overkant alleen ziet als je op staat. Voor die spiegel is een lopende band en daarvoor een stuk tafel met voor iedere plaats een eigen hete plaat. Op die lopende band staan schaaltjes met verschillende soorten pasta, paddenstoelen, groenten, kwarteleitjes en heel veel ondefinieerbare dingen. In de zaal staan verder bakken met nog meer van diezelfde spullen, bakken met sauzen en een grote diepvries met vlees, vis, schaal- en schelpdieren. Het is onbeperkt eten en drinken voor 68 yuan (€ 10). We kunnen kiezen uit drie hotpotten: jak, heet of paddenstoelen. Iedereen gaat aan de slag en we proberen een heleboel dingen uit. Er zijn ook van die kippenkraaienpootjes, die wij links laten liggen. We zitten heerlijk te smikkelen. Er is ook nog een toetjesbuffet, met o.a. momo’s, fruit, en raar uitziende groentes. En wat moeten we met die eieren als toetje? De mandarijntjes zijn heel erg klein (sommige niet groter dan een flinke knikker), maar heel erg lekker.
De bedden zijn heel erg hard. We leggen het dekbed dwars, zodat we op de helft kunnen liggen.
Dinsdag 16 februari Repkong
Op dit moment is het Tibetaanse Nieuwjaar wat in kloosters gevierd wordt met allerlei festiviteiten.
Chris, onze gids, weet precies wat waar plaats gaat vinden. Dat is wel heel erg handig.
Het weer is prima gezien het feit, dat we op 2.400 meter hoogte zitten.
We gaan als eerste naar het Gomar-klooster, tien kilometer ten noorden van de stad.
Van verre zien we al de stoepa met zijn vele vlaggetjes. Het is mooi weer, wel koud, maar droog en de zon schijnt een beetje.
De toegang is 100 yuan voor een hele dag. Er zal regelmatige gevraagd worden naar ons kaartje.
We lopen langzaam richting binnenplaats, waar het nog niet zo druk is. We kunnen rustig kijken naar de toestromende Tibetaanse menigte. Ze dragen allen een bontgevoerde dikke lange jas met bontkraag en brede bontmanchetten en hele lange mouwen die tot de kuiten reiken. De vrouwen hebben twee zwarte lange vlechten tot op de billen die onderaan zijn samengebonden. De kleine kinderen zijn het mooist aangekleed. Prachtige stoffen in traditionele stijl. Sommige met kettingen en zilverwerk op het hoofd. Sommige kinderen zijn duidelijk bang voor ons.
Veel vrouwen komen aanlopen met grote houten vaten op hun rug of karnen met emmers. Mannen hebben dennentakken en wit poeder bij zich, dat ze offeren in een grote vuurpot.
Allemaal lopen ze de khor, de rondgang om het klooster, uiteraard linksom. Aan het eind staan hele rijen gebedsmolens, die allemaal aangezwengeld worden.
Het wordt steeds drukker, ook met toeristen, voornamelijk Chinese toeristen. De meeste toeristen zijn prima, houden rekening met elkaar en met de plaatselijke bevolking. De Han-Chinezen zijn echter vreselijk. Ze gaan voor iedereen staan, net als je een foto aan het maken bent en zijn dan kwaad als je ze wegduwt. Sommige gaan in discussie, maar ze begrijpen werkelijk niet waar het om gaat. Het zal wel komen door het feit, dat de Chinezen met zo velen zijn en dat iedereen, letterlijk, voor zijn plekje moet vechten. En dat doen ze dus hier ook. We hebben verschillende keren ruzie met ze.
De mensen gaan voor een gebouw op de grond zitten en na een poosje worden enorme zakken op het dak van het gebouw er voor gedragen. Er gaat een gejuich op. Het duurt nog even, maar dan worden die zakken over de bevolking leeg gestrooid en probeert iedereen zoveel mogelijk te grijpen. Er zitten zakjes snoep, noten, gedroogd fruit en kleine speeltjes in. Sommige kinderen hebben een hele zak vol.
Daarna komen vrouwen met de inmiddels gevulde emmers en tonnen met jakthee. Die wordt onder alle mensen uitgedeeld. Wij krijgen ook aangeboden, maar bedanken. Wij weten hoe het smaakt...
Dan gaan we de 35 meter hoge stoepa beklimmen. Er zijn verschillende plateaus die te bereiken zijn door smalle trappen. Altijd linksom moet je zo’n plateau aflopen. Er staan geen hekken om; dus goed uitkijken waar je loopt. De wanden zijn beschilderd en er staan hele rijen kleine stoepa’s. Bovenin is een tempel met beelden en boeken, waar de mensen eerbiedig hun gebeden opzeggen. We hebben mooi uitzicht op het klooster en de omliggende huizen.
Daarna is het lunchpauze. De groep gaat ergens lunchen en wij blijven bij het klooster. We lopen even het oude dorpje in, maar daar is niet veel te beleven. Daarom lopen we terug naar het klooster, waarvan de hoge deuren openstaan. Voorzichtig gaan we naar binnen, we vragen ons af of dat mag. Er is een monnik die ons wenkt en we mogen rondkijken. En zelfs foto’s maken. Allemaal lage banken met kussens en attributen die nodig zijn om ceremonies uit te voeren. Aan de wanden hangen tekeningen en liggen boeken. Een altaar met de foto van de Dalai Lama ontbreekt ook niet. Prachtig.
Daarna gaan we bij de stoepa op een muurtje zitten tussen de Tibetanen. Die sjouwen hele zakken met eten mee. De kinderen krijgen lekkere dingen en kleine speeltjes. Het is duidelijk een feestdag. Er verschijnen ook vrouwen met grote rugzakken volgeladen met zakken. Geen idee wat er in zit. Mannen dragen plateaus met jakboter en we zien kleine tractors met enorme zakken. Alles verdwijnt het klooster in.
Tegen enen vindt bij het klooster een ceremonie plaats. Monniken in rode gewaden met gele kappen komen naar buiten. Met deksels, schelpen, parasols, hoge totempalen, ronde totempalen. Ze gaan in een grote kring op de binnenplaats staan en maken muziek. Dat duurt een hele tijd en de Tibetaanse toeschouwers steken grote bossen wierrook aan. In optocht gaan de monniken naar buiten. Ze worden gevolgd door een lange stoet mannen die een grote, lange ingepakte thangka dragen. Die gaat buiten uitgerold worden. Dit gebeurt maar één keer per jaar en is dan slechts een half uurtje zichtbaar. Iedereen loopt achter de stoet aan door de niet zo heel brede straten. Er lopen nog wat mannen met een draagbaar waarop een pot met rijst staat. Veel mensen gooien daar rijst bij en ook geld wordt geofferd. Een man met een grote zak loopt er achteraan om als de baar vol is die leeg te schudden in de zak.
Op een heuvel die met stenen is belegd, wordt de thangka uitgerold. Eerst zit het dekkleed er nog over, maar dat wordt even later weggetrokken en ligt het kleed in volle glorie zichtbaar voor iedereen. Een grote menigte, voornamelijk Tibetanen, aanschouwt dit in extase. Veel handen zijn in gebed gevouwen. De monniken staan vooraan en gooien gebedssjaals zo ver mogelijk op het doek. Het doek is slechts een half uur zichtbaar en wordt dan door de mannen opgerold en weer in optocht teruggedragen naar het klooster. Totaal is men er anderhalf uur mee bezig. Een heel speciaal en indrukwekkend gezicht. Hier ons videoverslag.
De festiviteiten bij dit klooster zijn afgelopen en wij rijden naar het Wutun-klooster, dat aan de andere kant van de rivier ligt. Die kant is de rijke kant; hier wonen mensen die de thangka’s kunnen tekenen en dat verdient blijkbaar erg goed. Het klooster is daardoor ook rijker wat te zien is aan de kleding van de monniken.
Wij gaan nu niet het echte klooster in, maar blijven op de parkeerplaats, waar vandaag geen auto’s mogen komen. Het grote festival is hier morgen pas, waardoor het nu niet druk is. We wachten op de terugkeer van de levende Boeddha. De gouden Boeddhabeelden blinken in de zon en de verschillende tempels steken mooi af tegen de blauwe lucht. Er staan talloze kraampjes waar men eten en kinderspeeltjes verkoopt. Ook hier zijn de mensen en met name de kinderen erg mooi aangekleed. Vooral de meisjes met kraaltjes, zilverwerk en balletjes in het haar zijn prachtig.
Het duurt even, maar dan heb je ook wat. We zien eerst schitterend geklede monniken; het zijn verschillende groepjes: sommige hebben hele mooie blauwe gewaden, anderen hebben met kool getekende gezichten, de monniken dragen over hun rode gewaden gele doeken. Ze hebben grote zilveren schijven als sluiting. Ze dragen de traditionele Tibetaanse sloffen. De monniken poseren in groepjes voor de tempels.
Op een gegeven moment komt de stoet van monniken op gang. Vooraf een met een stok verbrede monnik met een lange tak die daarmee de weg schoon veegt. Daarachter de trompetters, de parasols en de ‘gewone’ monniken. Even later volgt een draagstoel met de levende Boeddha, voortgetrokken aan een touw door een stuk of twintig mannen. Veel mensen langs de kant gooien geld in de draagstoel. Een levende Boeddha! Doet ons denken aan de Kumari, de levende godheid, in Kathmandu.
Aan het eind van de middag zijn we lichtelijk uitgeput van alle indrukken van deze dag. We hebben geen zin om een ander restaurant te zoeken en gaan met z’n tweeën nogmaals hotpotten. Het is er vrij druk met voornamelijk Chinezen. Wat wij opmaken uit het feit, dat zij hele schalen met fruit mee naar hun plaats nemen in plaats van een portie op een bord te scheppen. De eigenaar is zo aardig om via zijn vertaalprogramma op zijn telefoon te vragen of we thee willen. Wij houden het echter bij bier.
Woensdag 17 februari Repkong
Het ontbijt was al niet veel, maar vandaag is alles snel op. Wij komen net na achten (als het open gaat) en dan zit een groot deel van de kleine eetkamers al vol. Degene die laat komen, vissen achter het net met de eieren en moeten het doen met brood en jam.
Het personeel van het hotel wordt toegesproken door een manager. Ze staan stijf in strakke rijen opgesteld en horen de preek gelaten aan.
Vandaag zitten we de hele dag in het Wutun-klooster, waar maskerdansen door de monniken zullen worden opgevoerd. Ook hier is de toegang 100 yuan.
De gids regelt als eerste een huis waar de dames zouden kunnen gaan plassen. Daar is namelijk op het kloosterterrein geen gelegenheid voor. Wij mogen dat huis zo binnen gaan en van de wc gebruik maken.
We lopen het terrein rond, kijken binnen in het klooster en buiten bij het grote Boeddhabeeld. Daarna zoeken we op het grote plein een plekje om de dansen goed te kunnen zien. Op de grond is met krijt de dansruimte afgezet, die zowaar door de Chinese toeristen wordt gerespecteerd. Er zijn alleen maar toeristen te zien. Het blijft altijd de vraag hoe laat zo’n dans zal beginnen. Er worden verschillende tijden genoemd. Als de Tibetanen beginnen toe te stromen, zal het niet lang meer duren. Zij brengen allemaal kleine krukjes mee en willen daarmee voor de toeristen gaan zitten samen met de kinderen. Wij vinden dat best, want daar kunnen wij gemakkelijk over heen kijken. Sommige willen dat echter niet, maar wij zetten gewoon die krukjes voor hun neus. Hoe asociaal kun je zijn. Het is tenslotte hún feest. Een paar oude vrouwen zitten met gebedsmolens te draaien en rozenkransen te bidden.
Enorme hoors, een paar meter lang, worden naar buiten gedragen en twee blazers houden deze aan de gang.
De belangrijkste, breed gemaakte monnik komt naar buiten, gevolgd door monniken met toeters, allemaal met gele kappen. De kleine monniken in rode gewaden gaan op de grond zitten. Volwassen met pauken daarboven op dikke kussens. Dan verschijnen de eerste monniken in prachtige gewaden met dierenmaskers. Het dansen gaat langzaam, maar is spectaculair. Zij komen regelmatig terug, afgewisseld door andere dansgroepjes. Er zit een verhaal in de dansen en ook een symboliek in de aantallen: eerst dertien dansers, dan vier figuren, dan twee jokers. Wat het inhoudt, weten we niet; wel dat het belangrijk is.
We kijken een hele poos toe, het gaat onafgebroken door, en lopen dan naar de snackstraat. Hier zien we pas goed de prachtige kleding van met name de vrouwen. De jassen zijn van hele mooie stoffen gemaakt, ze dragen mooie oorbellen en spelden in het haar. Een enkele man heeft ook een mooie mantel aan, maar de meeste zijn saai gekleed.
Bij een thangka-schilder bekijken we zijn voorraad en later gaan we naar het huis waar we van de wc gebruik mogen maken. We krijgen thee en brood en bezichtigen het nieuwe aangebouwde deel. Van thangka-schilderen wordt men rijk!
Later gaan we weer terug naar het dansterrein, waar het nog niet afgelopen is. Er verschijnen nog andere dansers en ook wat jokers. Aan het eind gooien een hoop mensen geld op de dansvloer, dat door de monniken opgepakt wordt. Ze gaan ook rond en ze halen een grote plastic zak vol met bankbiljetten op.
We hebben genoeg gezien en gaan naar de bus. Als we daarin zitten te wachten, wordt overal vuurwerk afgestoken. Blij, dat we in de bus zitten, want dat vuurwerk, alleen maar knallen, schijnt overal en nergens heen gegooid te worden.
We gaan met z’n allen bij een Chinees eten. We zitten in een aparte kamer met een tafel met draaiplateau. In overleg worden allerlei schotels en bier besteld. Lekker, weer eens zo’n ouderwetse Chinese maaltijd met allerlei verschillende gerechten. Uiteindelijk blijft er alleen wat fruitsoep over, de rest gaat schoon op. We zijn 44 yuan p.p. kwijt, zijnde € 6,20. Een halve liter bier kost € 0,42. Het moet niet gekker worden.
Terug op de kamer helpen we Jeannette via slinkse wegen aan Facebook. Martijn heeft vooraf in Nederland wat gedownload. In China kan dat niet, maar wij hebben het bestand overgezet op onze computer en via een kabeltje bij Jeannette op haar tablet gezet. En zo hebben we het werkend gekregen.
Donderdag 18 februari Repkong
Alweer een zonnige, koude dag.
Eerst gaan we naar het Longwu-klooster, het grootste en belangrijkste klooster in de omgeving. Het ligt iets ten zuiden van Repkong. Het is enorm, een kleine stad op zich. We bezoeken verschillende tempels waar hele grote beelden staan. Zeer indrukwekkend. Binnen in al die tempels mag je niet fotograferen, er buiten wel. De ene tempel is zwart met wit, de volgende geel en weer een ander rood. Het is zeer kleurrijk.
Het is er erg druk met pelgrims uit allerlei verschillende Tibetaanse streken. Ook nu weer prachtige gewaden. In elke tempel woont minstens één levende Boeddha. In de grotere kloosters zijn er wel vijftien of twintig. Elke afbeelding, elk beeld, elk voorwerp heeft een betekenis.
In een hoger gelegen tempel woont de levende Boeddha. Dit gebouw heeft drie niveaus; de laagste is voor de auto’s, de middelste voor de bezoekers, de hoogste is privéterrein van de Boeddha waar hij studeert. Op een binnenplaats waar wij op uitkijken, staan mannen met sjaals. En een stoel met gele bekleding. Even later verschijnt de levende Boeddha. We zijn hier precies op het goed moment. De mannen gaan in een rij naar de Boeddha, geven hun sjaal af en worden door middel van een klapje met een plank op hun hoofd gezegend.
Er zijn veel gebedsmolens die door alle mensen gedraaid worden. Vooral met oude mensen ziet dat er erg mooi uit. De vrouw van een oud echtpaar heeft een bijzondere verpakking op haar rug. Het lijkt op een heel groot Tibetaans boek.
We gaan weer terug naar het Gomar-klooster, waar ook maskerdansen plaatsvinden. De gompa ligt er vandaag zeer zonnig bij onder een strak blauwe hemel. Het is er erg druk en er lopen veel monniken rond.
Op de binnenplaats is het erg druk, maar wij vinden toch nog wel een plaatsje. Er zijn maar weinig toeristen. Veel vrouwen met kinderen en krukjes dringen zich naar voren om vooraan te kunnen gaan zitten. We zien dezelfde dansen als in Wutun, maar ook andere. Ook nu zijn er twee zeer grote Tibetaanse hoorns. Aan de rechterkant van de monniken die muziek maken, zit een monnik met een hoge gele puntmuts, doodskopjes en een rij zwarte haren voor zijn gezicht. Hij doet niets, kijkt alleen toe. Naast hem staat wel een belletje... Onder hem zitten twee monniken met grote hoeden, ook met van die zwarte draden en grote doodskoppen boven op de hoed. Soms spelen ze op de fluit om een nieuwe dans aan te kondigen. De levende Boeddha verschijnt, die uiteraard in een aparte zetel plaatsneemt. Af en toe komt er iemand naast hem zitten, die hij dan zegent.
We zien niemand van de groep meer en besluiten om naar de bus terug te gaan. Iedereen is er inderdaad al. De lucht is al een tijdje betrokken en nu begint het hard te waaien. Chris vertelt, dat er verderop een zandstorm woedt. Dat verbaast ons niets; het is helemaal heiig geworden en dat wordt alleen maar erger. Terug op de hotelkamer zien we de bergen in de verte niet meer en de lucht heeft een vreemd gele kleur.
Om 19:00 uur gaan we samen met Gerard dumplings eten bij een klein Tibetaans restaurant. We weten ongeveer waar het is en lopen onder de overkapping het straatje in. Daar zien we een heel groot nieuw restaurant. We hebben meteen door, dat het niet het gewenste restaurant is, maar een ander. Eerst lijkt het alsof er geen plaats is, maar iemand wenkt en brengt ons naar de derde verdieping. Voordat we überhaupt zitten, moet Lia al met de bediening op de foto. Later volgt Martijn ook. We hebben prachtig uitzicht op de verlichte brug en stad. We zien vier verschillende vuurwerken. Allemaal vanwege het Nieuwjaar. We bestellen uit een plaatjesboek eten en een biertje. Er verschijnt een pot thee op tafel zonder glazen. De bierflesjes zijn niet geopend. We wachten even of er ook een opener komt, maar dat is niet zo. We gaan met de flesjes naar de bediening en die zeggen, dat de opener komt. Dan komt er een man en neemt de flesjes mee en brengt ze even later geopend terug. Na een uur zeggen we met behulp van ons Mandarijn-woordenboekje, dat het lang duurt en dat we er al een uur zitten. Als om 20:30 uur nog geen eten gearriveerd is, vertrekken we zonder het bier te betalen.
Om de hoek zit het bedoelde momo-restaurant, maar de momo’s zijn op. Even verderop in de straat zien we nog een restaurant. Een typisch Tibetaans geval. Er zijn twee aparte kamers die vol zitten en in de gewone ruimte zitten zeven monniken aan tafel. Er is nog één bank vrij, waar wij met z’n drieën op passen. De man begroet ons in het Engels, maar dat is ook al het Engels dat hij kent. Of we thee willen. Nee, wij willen eten. Of we jak-thee willen. Nee, we willen eten. Hij kan het Chinees uit ons woordenboekje niet lezen, maar heeft wel een in het Tibetaans geschreven schriftje met gerechten. Wij wijzen in ons point-it-boekje schotels met eten aan en dat begrijpt hij. Hij gaat naar de keuken en komt terug met een stoommandje momo’s. We bestellen op zijn voorstel twintig. Die blijken later precies in een schaal te passen. We krijgen onbeperkt thee en doden de tijd met naar de monniken en de tv te kijken. Een van de kamers komt vrij, daar zaten ook allemaal monniken en daar moeten wij plaatsnemen. Een gordijn is de deur. Goed 21:30 uur zitten we dan eindelijk te eten. De momo’s zijn uitstekend. Rijkelijk gevuld met gehakt en groente. Aan het eind komt de politie binnen en jagen Gerard op stang, door te zeggen, dat het nieuws, dat wij het bier niet betaald hebben, snel is rondgegaan. De politie komt alleen maar eten en drinken.
De eigenaar van het restaurant vindt ons heel bijzonder en maakt verschillende foto’s van ons: tijdens het eten, later voor zijn mooie kast en voor de gordijnen. Wij vinden het best.
Bij terugkomst blijken de pasjes van de kamers weer eens niet te werken. De moeten zowat dagelijks opnieuw geactiveerd worden. Probleem nu, is dat er niemand achter de balie zit. Lia gaat op zoek en vindt iemand die de wc’s aan het schoonmaken is. Die heeft gelukkig een pasje waar ze alle kamers mee open kan maken. Wat een eigenaardig systeem houden ze hier voor die pasjes er op na. Ze werken bijna nooit.
Vrijdag 19 februari Naar Xiahe
Vandaag rijden we naar Xiahe, dat in de provincie Gansu ligt. Zodra we de grens over zijn, verandert de goede weg in een slechte.
De weg gaat licht omhoog en we passeren verschillende passen, waar telkens een totempaal staat met veel vlaggetjes er aan. De hoogste pas is 3.643 meter en daar staat een harde, koude wind. Iedereen gooit hier strooibriefjes en dat doen wij ook. Veel Tibetanen kunnen niet lezen en schrijven. Op die strooibriefjes staan gebeden die de wind met zich meeneemt en naar de goden stuurt. Hetzelfde geldt voor de gebedsmolens. Daar zit een hele gebedsrol in en door die te draaien, worden ook de gebeden de lucht in gestuurd.
In een dorpje proeven we jak-yoghurt. Het smaakt verrassend lekker. In dit dorpje spreekt men geen Tibetaans, geen Chinees, maar een eigen taal; er is geen geschreven taal. hun voorouders, ooit waren dat soldaten, hebben zich hier gevestigd.
In een dorpje verderop staat het Guashize-klooster. Niet zo heel groot en we kijken er even rond. Op een binnenplaats is net een ceremonie aan de gang. Op het bordes staan monniken; de een met een parasol, de ander met een toeter of met een wierookvat. Het zijn geelkapmonniken, maar twee heren dragen een hele vreemde hoed. De een heeft een platte vierkante hoed en de ander een platte ronde. Heel apart.
Voor het bordes zit een menigte Tibetanen gefascineerd te kijken en te luisteren.
De monniken lopen al snel een uitgang door en de mensen gaan daar achter aan. Wij gaan naar de tempel en daar komen even later een heleboel ‘gewone’ monniken, die daar op de traptreden gaan zitten. De andere monniken verschijnen snel en ook zo’n hele brede monnik, die de baas schijnt te zijn. De monniken, een stuk of zestig, beginnen te zingen en te murmelen, terwijl de baas voor hen langs loopt. Bij het horen van een toeter, springen alle monniken op en verdwijnen in de tempel. Het is een school waar ze dagelijks les krijgen in verschillende richtingen. Wij willen naar binnen kijken, maar ze hangen snel een mooie doek voor de ingang.
Alweer toevallig op de goede tijd op de goede plaats.
Na de hoogste pas zien we uitgestrekte kale vlaktes met jaks en schapen. Een enkele herder, een enkel huis, een enkel dorpje van een paar huizen. Het is een ruig gebied.
In Xiahe zitten we in een mooi hotel midden in de stad. Het is hier veel toeristischer dan in Repkong, maar het zijn voornamelijk Tibetaanse toeristen. Hier in Xiahe staat namelijk het belangrijke Labrang-klooster. Er komen veel pelgrims, soms van zeer ver weg.
Er zit veel stof in de lucht. Opnieuw blijkt er een zandstorm aan te komen. Gelukkig blijkt het mee te vallen. De lucht krijgt weer zo’n rare gele kleur.
We gaan het klooster bekijken, waar heden ten dage 1.000 monniken wonen. We moeten weer een toegangskaart kopen, waarmee we de verschillende tempels binnen mogen. Er zijn mooie rode, maar ook gele gebouwen. Binnen de tempels liggen de matten waar de monniken op zitten tijdens activiteiten. Talloze schilderingen en boeken hangen en liggen langs de kant. Er staan veel boterlampjes en fruit, dat morgen geofferd wordt.
Op een bepaalde plaats kunnen de mensen gratis gewijd water krijgen; de plaats is niet toegankelijk voor toeristen, maar we kunnen het van boven wel gade slaan. Uit mooie kannen wordt in allerlei potjes, flesjes en doosjes water geschonken. De mensen verdelen het weer onderling in plastic zakjes. Van een mevrouw krijgen wij ook een scheutje, dat we, naar goed gebruik, op ons hoofd uitstrijken.
We zien hier meer mensen met gebedsmolens dan tot nu toe. Dat blijft toch altijd een mooi gezicht.
Zaterdag 20 februari Naar Langmusi
Xiahe ligt op 2.860 meter en ’s nachts vriest het een graad of 15.
We hebben slecht geslapen, omdat de temperatuur ’s nachts niet onder de 27° kwam en het raam niet open kan.
Als we ’s morgens naar het Labrang-klooster gaan, is het dan ook nog frisjes. Gelukkig komt snel de zon over de bergen en kunnen we opwarmen.
Vandaag wordt een grote thangka uitgerold. Labrang is een groot klooster en ze hebben zes of zeven verschillende grote thangka. Elk jaar wordt een andere getoond. Wij wachten op het grote toegangsplein bij het klooster waar de thangka naar buiten zal worden gebracht en van daar uit naar een plaats buiten het klooster waar deze uitgerold zal gaan worden. De cavalerie verschijnt: een aantal ruiters met mooie hoeden. Ze verdwijnen uit ons zicht, maar later blijkt, dat zij de stoet aan zullen voeren en zo zullen zorgen, dat de weg vrij wordt van alle toeschouwers. Dat helpt in ieder geval goed om de Chinese fotografen op afstand te houden. De thangka wordt gedragen door monniken en alle toeschouwers willen deze aanraken. Zodra de paarden voorbij zijn, stort iedereen zich naar voren en probeert het doek aan te raken. Het is een geduw en getrek. Wij volgen de stoet naar de plaats van uitrollen. De straten zijn niet breed en er moeten veel mensen door. De plaats van uitrollen bevindt zich aan de andere kant van de rivier en de dichtstbijzijnde brug is afgesloten om de stoet door te kunnen laten. Van een afstandje kunnen wij goed zien hoe de monnikenmassa met de thangka als een slang de berg op kronkelt. Fascinerend. Het doek wordt uitgerold en best wel lange tijd blijft het gele doek er voor hangen. Wij kunnen nu over de brug en gaan wat dichterbij staan. Een grote parkeerplaats staat helemaal vol met mensen. Het is er hartstikke druk. Maar er is ruimte genoeg. De mensen zijn hun paasbest aangekleed en ze vinden ons erg interessant; we moeten vaak op de foto. We doen dat maar, tenslotte willen wij ook foto’s van hen. We zien veel mooie sierraden bij de vrouwen. Prachtig.
Als tenslotte de thangka in volle glorie te zien is, wordt er volop gebeden. Na een minuut of twintig houden wij het voor gezien en gaan richting brug. Die blijkt alweer gesloten en we horen lawaai vanaf de thangka komen. Blijkt dat deze alweer wordt opgerold. Het doek is dus nog geen half uur te zien geweest. De vorige thangka werd van beneden af opgerold en men deed steeds een stapje omhoog tot men bovenaan was. Deze wordt naar beneden opgerold en aan de bovenkant tegengehouden, zodat die niet naar beneden valt. Omdat we dicht bij de brug staan, en dus 1ste rang, besluiten we te blijven totdat de stoet voorbij is. We staan vooraan, maar al snel dringen Tibetanen voor. Die willen zo meteen dat doek natuurlijk weer aanraken. De paarden komen weer voorop en drijven de mensen aan de kant, maar net als bij de heenweg, dringen de mensen naar voren. De monniken die de thangka dragen, worden vergezeld door andere monniken, die de mensen aan de kant proberen te duwen. Het is getrek en geduw van jewelste. De monniken willen dat de mensen achteruit gaan en de mensen willen vooruit. En wij staan daar tussen. Gelukkig gebeuren er geen ongelukken. De monniken houden er een goed tempo in en de stoet is weer snel voorbij.
Een zeer indrukwekkend gebeuren.
Wij willen nu naar Langmusi rijden, maar de bus is ingeparkeerd en kan niet weg. We gaan eerst lunchen, maar het is overal erg druk. Wij belanden bij een tentje, waar de chef-kok niet meer op komt draven na zijn bezoek aan de uitrolling. Het is maar een klein tentje, maar zo kunnen ze het niet aan. Onze gids en chauffeur zitten er ook en die regelen snel een paar schotels voor ons.
De weg naar Langmusi is goed asfalt. Een schitterende weg over passen van meer dan 3.500 meter. Het is er ruig, kaal en vol met schapen en jaks. Duizenden schapen en jaks. Veel bevroren riviertjes waar die beesten soms op lopen. Ook steken ze regelmatig de weg over zonder op of om te kijken. Af en toe een paar huizen en een paar mensen. Bij die huizen staan grote hooibalen en poepstapels. Ook zijn er ronde plakkaten poep op de muren geplakt, die als brandstof dienen.
Langmusi is wat ongerepter dan we tot nu toe gezien hebben. De mensen dragen mooiere kleding en mooiere en grotere kettingen. We lopen het dorp in en zien veel kleine winkeltjes en eettentjes. Er werkt nog een oud houten schoepenrad. Het klooster zien we in de verte liggen met een enorme lange straat met gebedsmolens.
Langmusi ligt op 3.300 meter en dat is goed te merken aan onze ademhaling. Bij het minste of geringste zijn we buiten adem. Onze kamer in het hotel ligt op de vierde verdieping en wij zijn lichtelijk uitgeput als we daar aankomen, want er is geen lift. Op de vloeren in de gang liggen witte lakens over het tapijt. Het ziet er niet uit, maar het kleed blijft schoon. Eigenlijk zouden we in een ander hotel zitten, maar daar is waterleiding gesprongen. Gelukkig zijn in dit hotel nog plaatsen vrij.
We drinken samen met Gerard een biertje in een theetent. Iedereen die daar nu zit, drinkt bier. De jeugd gedraagt zich net als bij ons: allemaal zijn ze druk met hun mobieltjes. We moeten ergens gaan eten. Chris had gezegd, dat je moest kijken naar het aantal mensen in een eettentje, maar wij gaan naar een lege tent. De Tibetaanse familie spreekt geen woord Engels en heeft een Tibetaanse menukaart. Wij willen momo’s en weten ondertussen, dat we dat uit moeten spreken als mommoes. Ze komen met twee verschillende soorten op de proppen en wij bestellen van beide wat. De jongste dochter stelt de wifi op onze telefoon in. Met handen en voeten begrijpen we elkaar. Wij, en zij ook, vinden het een belevenis en bovendien eten we overheerlijk voor € 3,50 p.p..
Zondag 21 februari Langmusi
Ja, het sneeuwt! Hier zijn wij blij mee. Op de eerste plaats omdat alles er zo mooi uitziet en op de tweede plaats is het niet zo koud.
We ontbijten in het naast gelegen restaurant met glasnoedels, tomaat met ei en aardappels. Een beetje vreemde combinatie, maar desalniettemin lekker.
Er zijn hier in Langmusi twee tempels. We lopen eerst naar de hoog gelegene. Lia trekt haar antislipvoetjes aan, omdat onder de sneeuw af en toe verraderlijke stukken ijs liggen. Martijn hoeft ze niet en geeft ze aan Karin. Paul heeft ze ook aan. Of het wel of niet helpt: wij voelen ons er meer mee op ons gemak en lopen daardoor ontspannender door de sneeuw.
De weg loopt iets omhoog, wat niet goed voor onze ademhaling is. Het klooster ligt er prachtig bij. Er zijn al verschillende mensen onderweg naar het klooster en de gebedsmolens staan niet stil. Er zijn zelfs vrouwen die het typische Tibetaanse gebed uitvoeren, door languit op de grond te gaan liggen. Op dit moment dus in de sneeuw. De kloosters zijn niet open; de monniken zijn druk met de voorbereidingen van de dansen die over een paar uur zullen beginnen.
Wij gaan even terug naar het hotel en krijgen van Chris zwarte koffie. Lekker.
Tegen twaalven gaan we weer naar het klooster. Precies op het goede moment, want het dansen begint net. Het sneeuwt nog even, maar gelukkig houdt dat snel op en de zon gaat zowaar schijnen. Ook hier weer prachtige dansen. Een enkele kennen we al, maar de meeste zijn toch weer anders. Vooral de hoedendans is bijzonder. Hoge hoeden met doodskoppen en zwarte draden voor het met stippen beschilderde gezicht. Eerst danst er één monnik; op het laatst zijn het er zestien. Prachtig. Veel mensen bidden languit op de grond bij bepaalde dansen.
Ook erg prettig is, dat er geen andere toeristen zijn. Zelfs geen Chinese. Vooral die Chinezen die zo hinderlijk voor alles en iedereen gaan staan, kunnen we missen als kiespijn. De mensen hier kijken ons ook erg aan. Velen willen met ons op de foto. Grappig.
Sommige mannen dragen brillen met enorme glazen of een vreemde brug.
Tegen drieën gaan we naar het laag gelegen klooster. Hier is het werkelijk hartstikke druk. De mensen staan zeker tien rijen dik. Wij staan achteraan en zien bar weinig. Verschillende vrouwen staan op lage krukjes en een aantal biedt heel lief aan om ons daar even op te laten staan. Aan de andere kant ligt een heuvel waar ook veel toeschouwers op staan. Lia gaat daar ook kijken en heeft een prachtig uitzicht op het klooster met de menigte er voor en de besneeuwde bergen er achter. Ze denkt eerst, dat er veel sneeuw ligt, maar het ziet wit van de vele strooibriefjes.
Na het vuurwerk, dat hoofdzakelijk uit knallen bestaat en een luid gejuich oplevert, gaat Lia weer naar beneden. Helemaal rechts ziet de rij er niet zo dik uit en ze gaat daar een kijkje nemen. Zodra ze daar komt, wijkt de menigte uiteen en komt de hele stoet monniken en dansers pal voor haar langs. Elke klooster heeft tijdens deze dansen een soort totem, die aan het einde verbrand zal worden. Deze gaat voorop in de stoet, maar we weten niet waarheen. Langzaam lopen we terug naar het hotel en halverwege zien we ineens de brandplaats. Het gevaarte wordt in de hens gestoken, waardoor een groot vuur ontstaat. De bevolking loopt daar, uiteraard linksom, als dolle rondjes omheen.
Alle auto’s staan hier in de buurt geparkeerd. Als je pech hebt, sta je achteraan en kom je alleen weg als je voorganger vertrekt. Er is ook een enorme open vrachtwagen, waarschijnlijk uit een plaats in de buurt.
Alweer een spectaculaire dag. Elke dag is het raak en elke dag is weer anders. Geweldig.
We halen Gerard op bij het hotel en gaan weer een biertje drinken in de theetent. Het is er druk, zoals het druk is in het hele dorp. Het is echt aapjes kijken: de Tibetanen kijken naar ons en wij kijken naar hen.
Daarna eten we heerlijk bij het naast het hotel gelegen restaurant. Jeannette en Karin willen graag wijn, maar de witte Bordeaux die ze hier verkopen, moet ongeveer € 100 kosten. Het personeel raadt hen aan om naar de supermarkt te gaan en daar een fles voor € 7 te kopen. Dat wordt een twintig jaar oude Chinese wijn, die aardig schijnt te smaken.
Als we naar buiten komen, sneeuwt het weer.
Maandag 22 februari Naar Xiahe
We gaan terug naar Xiahe. De wereld is weer wit, maar er ligt niet zo’n dikke laag en het sneeuwt niet meer. Het eerste stuk zijn de wegen glad en glibberig. Veel vrachtwagens staan aan de kant en verschillende automobilisten zijn bezig om sneeuwkettingen om te leggen. Na een uur komen we wat lager, verdwijnt de sneeuw en schijnt de zon. Weer een stukje verder ligt er weer sneeuw en zo gaat het een poosje door. De zwarte jaks steken mooi af tegen de witte sneeuw.
In een dorpje zien we duizenden jaks, wat paarden en een paar zwarte varkens. Die jaks zijn van allerlei mensen uit het dorp. De ene week hoedt de een de kudde, de andere week doet een ander het. Ze dragen oormerken, zodat ze weten welke dier van wie is. De jaks komen uit het hele dorp, steken de weg over, daarna de brug en gaan grazen aan de andere kant van de bevroren rivier. Een vrouw schept de poep op met een riek die ze handig in een mand op haar rug gooit.
In Hezou gaan we naar de Milarepa Tower, een negen verdiepingen tellend klooster. Er is een smalle trap waarlangs iedereen naar boven en naar beneden moet. Het is er druk, erg druk. We redden het tot de eerste verdieping, zien de lange rij voor de trap naar beneden en geloven het verder wel. Bovendien krijgen we al koude voeten, omdat we onze schoenen uit hebben moeten trekken.
Dit is complex is pas twintig jaar geleden opnieuw opgebouwd. Het vrij uitgestrekt en wij lopen wat rond, zien meerdere tempels, veel gebedsmolens en lopen dan de gebedsheuvel op. Het ziet er wit van de rondgestrooide gebedsbriefjes. Er komen er steeds meer bij van de mensen die handenvol tegelijkertijd de lucht in gooien.
Het is ondertussen wel zonnig geworden en er is geen sneeuw meer te zien. We lunchen in een klein tentje in de buurt met gebakken noedels en veel troep op de grond.
In Xiahe zitten we in hetzelfde hotel als vorige keer. We hebben een andere kamer, waar het lekker fris is, omdat het raam openstaat. Mocht vanavond de verwarming weer omhoog gaan, kunnen we dat altijd open zetten.
Aan onderhoud doen de Chinezen niet. Het veiligheidsslot zit ondersteboven, zodat het kettinkje, dat je er in hangt, er meteen uit valt. De rechterknop op het nachtkastje is voor het linkse licht en de linkerknoop voor de rechter. De vluchtroute die er hangt is niet voor onze kamer, maar voor een andere, wel op deze verdieping. Ze lijken willekeurig opgehangen.
We gaan naar het Labrang-klooster, dat op loopafstand van het hotel ligt. Om 19:00 uur is er een show van botersculpturen te zien op het grote plein. We lopen er heen; het is hartstikke druk. Overal bedelen kinderen om geld. Het lijkt een soort Sint-Maarten, maar dan niet met snoep, maar met geld. Alle mensen draaien aan de gebedsmolens. Alle zijingangen naar het grote plein zijn hermetisch afgesloten. Je kunt er maar op één manier komen: aansluiten in een lange rij. Het plein wordt voor schoongeveegd: alle mensen moeten daar weg. Wil je de sculpturen zien, moet je aansluiten in de rij. Daar passen wij voor. We lopen terug en gaan ergens een hapje eten. De Duitser in onze groep heeft in de rij gestaan, gewacht en gewacht, en uiteindelijk kon hij er voor langs lopen. Nou ja, voor langs, op grote afstand. Het was een gedring en geduw en uiteindelijk heeft hij vanaf een grote afstand een glimp opgevangen. Men verwacht, dat de laatste mensen vannacht rond drie, vier uur langs de sculpturen kunnen lopen. Dan slapen wij allang.
Overal in de stad horen en zien we vuurwerk. Het is het einde van het Tibetaanse Nieuwjaar.
Dinsdag 23 februari Naar Lanzhou
De allerlaatste festiviteit is het ronddragen van heilige beelden.
In het Labrang-klooster vindt dit plaats. We weten niet precies waar we moeten zijn, maar bij een tempel staan veel mensen en dat is inderdaad de juiste plaats. Op het dak kondigen twee herauten het begin aan. De Maitraya, de Boeddha van de toekomst, wordt in het klooster in een draagbaar gezet en door monniken het terrein overgedragen. Vooraf gegaan door een tijger en een koe om de mensen op afstand te houden. Dan volgt een stoet monniken met toeters, parasols, een groot beeld en twee overdekte draagbaren. Nog meer monniken lopen er achter. Allemaal dragen ze een gele kap en de voorste ook gele sjerpen. Het is, zoals altijd, erg druk, maar de stoet is snel voorbij en dan lost de menigte ook snel op. Oude mannen en vrouwen zoeken op de grond naar rijstkorrels die door de monniken zijn gestrooid en dus heilig zijn.
Niemand mag de stoet volgen en wij wandelen rustig terug naar het hotel. Het laatste stuk is afgesloten door een hele drom mensen. Blijkt de stoet ook hier te passeren en daarna door te gaan naar de gebedsmolens. Wij staan bij toeval aan de goede kant van de straat; aan de andere kant is het veel drukker.
Ook dit is weer erg indrukwekkend.
We rijden naar Lanzhou, de hoofdstad van de provincie Sangu, waar we morgen naar Kunming (Yunnan) zullen vliegen. Onderweg passeren we de grens tussen het Boeddhistisch en het Islamitisch deel. Er staat een grote poort naast een grote mast met vlaggen.
We zien tientallen moskeeën met minaretten; sommige oud, sommige nieuw. We lunchen in een typisch moslimrestaurant met verschillende schotels, waaronder heerlijk schapenvlees en gevulde aubergineplakjes. Lekker.
In Lanzhou maken we een rondje door de stad om een indruk te krijgen. Het is een grote stad met drie miljoen inwoners en geen noemenswaardige bezienswaardigheden. We nemen afscheid van de Duitsers die de nachttrein naar Xian nemen en gaan met de chauffeur en gids ergens eten. We zitten aan een grote ronde tafel en Chris bestelt verschillende schotels. Hij heeft een fles wijn die gedeeld wordt en we klinken op een geslaagde vakantie. Daarna gaan we over op het bier, waar we gewoontegetrouw super kleine glaasjes bij krijgen waar net één slok in past.
Woensdag 24 februari Naar Kunming
Vroeg op om het vliegtuig naar Kunming te halen, dat om 7:30 uur vertrekt. Chris heeft voor iedereen een ontbijtpakketje klaar laten maken. Lekker.
Het is ruim een uur rijden en onderweg begint het te sneeuwen. Gelukkig zijn we ruim op tijd, we checken in, nemen afscheid van de begeleiding en vertrekken naar Kunming.
Lees het voorafgaande deel in Japan en het vervolg in Yunnan.
Dit deel van de reis is georganiseerd door Tibet-tours.
Hier staan wat extra foto's in de fotogalerij.