Vliegen is in Papoea-Nieuw-Guinea echt nodig. Het land is groot en onherbergzaam. Het wegennet is slecht waadoor je, als er al wegen zijn, heel lang onderweg bent. Het vliegen is er duur, wat logisch lijkt als je eens bent meegeweest, de vluchten zitten namelijk halfvol.
Men vliegt met kleine, oude vliegtuigen, zoals de Fokker 100. Op een van onze vluchten zitten we op rij 21. Als we steeds verder achter in het toestel terechtkomen blijkt er geen rij 21 te zijn. Helaas zul je zien dat we dan toevallig op een vlucht zitten die wel volledig vol zit. Gelukkig blijkt er voorin toch nog een plekje over te zijn. Iedere vlucht, meestal 1 tot 1,5 uur, hetzelfde ritueel: Sinaasappelsap en twee koekjes. Uitzondering is onze internationale reis, die is comform de internationale standaards.
In de wachtruimte zien we ze zitten, duidelijk een aantal Papoea-vrouwen, dorpsgenoten in kleurige kleding, allemaal hetzelfde. Ze vliegen duidelijk voor het eerst en weten nog niets. Ze moeten geholpen worden met de veiligheidgordels, want hoe maak je zoiets vast? Ik kan me er wel wat bij voorstellen. Gedurende de hele luchtdoop zit een van de nieuwelingen met de veiligheidsinstructies in de hand. Voor het geval dat... Zou ze kunnen lezen? Gelukkig staan er meestal veel plaatjes in deze instructies. Na de landing wordt duidelijk dat de instructies niet voor iedereen duidelijk zijn: Ze moet geholpen worden met het losmaken van de riemen.